ECLI:NL:CRVB:2016:3564

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
15-2565 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking WIA-uitkering en medische belastbaarheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 1988 als magazijnmedewerker werkte, meldde zich in 2007 ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat hij 100% arbeidsongeschikt was. In 2013 vond er een herbeoordeling plaats, waarbij de verzekeringsarts milde beperkingen vaststelde. Het Uwv concludeerde daarop dat appellant vanaf 4 december 2013 geen recht meer had op een WIA-uitkering, wat leidde tot bezwaar van appellant.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen in stand. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat de medische belastbaarheid goed was gemotiveerd. Hij betoogde dat alleen een psychiater de psychische klachten kon beoordelen en dat er geen nieuwe informatie was ingewonnen door het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in eerdere rapporten de medische belastbaarheid van appellant overtuigend gemotiveerd, en de Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe medische informatie had ingebracht die tot een ander oordeel leidde.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische belastbaarheid van appellant. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was dat het hoger beroep niet slaagde en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

15/2565 WIA
Datum uitspraak: 21 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
5 maart 2015, 14/3357 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Mampel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2016. Voor appellant is verschenen zijn echtgenote [naam echtgenote] bijgestaan door mr. J. Smit, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1988 werkzaam als magazijnmedewerker bij [naam werkgever]. ([werkgever]). Op 26 maart 2007 heeft hij zich voor dit werk ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant onderzocht door een verzekeringsarts, die de belastbaarheid van appellant heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 maart 2009. Nadat een arbeidsdeskundige had geconcludeerd dat appellant niet geschikt was voor zijn eigen werk en er geen geschikte functies waren te selecteren, heeft bij besluit van 15 april 2009 het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 23 maart 2009 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Vanaf 23 augustus 2011 heeft appellant een loonaanvullingsuitkering ontvangen.
1.2.
Op verzoek van [werkgever] heeft in 2013 een herbeoordeling plaatsgevonden. Appellant is gezien door een verzekeringsarts, die zijn bevindingen heeft neergelegd in een rapport van
10 september 2013. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bekend is met een milde cardiale problematiek waarvoor hij nog altijd onder controle is en wordt behandeld met medicatie. Longonderzoek liet astma zien met een licht functieverlies naast een allergie voor pollen en huisstofmijt. Tevens is er hyperreactiviteit op inhaleren van gassen en dampen, stof en verblijf in een vochtige warme omgeving. Bovendien bleek er sprake van een angstig persoon met ontwijkend gedrag, gevoelig voor spanning in het algemeen. Met name deze spanning geeft pijnklachten op de borst. Voorts is nog sprake van een status na letsel aan de linkerschouder als gevolg waarvan deze nog niet volledig mobiel is. Met betrekking tot de belastbaarheid neemt de verzekeringsarts milde beperkingen aan ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren naast een lichte energetische beperking en beperkingen bij het gebruik van de linkerschouder. De beperkingen zijn neergelegd in een FML van 12 september 2013, geldig vanaf 10 september 2013. Op basis van deze FML en na overleg met de verzekeringsarts heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd en in zijn rapport van
27 september 2013 geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid 5,03% bedraagt. Bij besluit van 3 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
4 december 2013 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 oktober 2013. Ter onderbouwing heeft hij een rapport van bedrijfsarts E. Kraaijer van 20 januari 2014 ingebracht. Deze betwijfelt sterk of appellant gelet op zijn psychische constitutie voor arbeid belastbaar is en acht niet onderbouwd dat de verzekeringsarts op psychisch vlak minder beperkingen heeft aangenomen dan in 2009. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien op de hoorzitting en kennis genomen van een brief van de huisarts van
17 oktober 2013, met daarbij gevoegd een brief van de cardioloog van 19 september 2012 en een brief van de longarts. In zijn rapport van 14 maart 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML van 9 maart 2009 vergeleken met de FML van 12 september 2013 en een motivering gegeven voor de verschillen daartussen. De beperkingen op het punt van werken zonder verhoogd persoonlijk risico en het hanteren van emotionele problemen van anderen zijn in 2009 ten onrechte gesteld en ook in 2013 niet aan de orde. Waar appellant op het punt van conflicthantering in 2009 sterk beperkt werd geacht, is de verzekeringsarts bezwaar en beroep nu van oordeel dat appellant conflicten wel via telefoon of schrift kan hanteren. Uit de ongedateerde brief van de longarts blijkt dat er op longgebied geen klachten of beperkingen zijn en uit de brief van de huisarts van 17 oktober 2013 blijkt dat dit rond de datum in geding niet anders is, appellant heeft zelfs de afspraak voor controle afgezegd. Uit de brief van de cardioloog van 19 september 2012 blijkt dat er cardiaal een stabiele en goede situatie is. Er is sprake van een angina pectoris die slechts bij forsere inspanning klachten geeft. Voor de pijnklachten die appellant nog af en toe op de borst heeft wordt geen medisch substraat geobjectiveerd. Gelet hierop zijn in de FML van 12 september 2013 terecht lichtere beperkingen op het gebied van duwen/trekken, tillen/dragen en lopen aangenomen en geldt er alleen nog een urenbeperking wat betreft ’s nachts werken. Het rapport van Kraaijer van
20 januari 2014 kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet leidend zijn voor de huidige beoordeling, nu diens uitspraken over de belastbaarheid niet zijn gebaseerd op beschreven eigen onderzoek, er geen afweging is tussen klachten en observatie, geen specialistische informatie aanwezig was en slechts op de beleving van appellant is afgegaan. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 10 april 2014 de bevindingen van de arbeidsdeskundige onderschreven, waarna het bezwaar bij besluit van 14 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond is verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Het Uwv is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding in de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsarts overtuigend is gemotiveerd. Daarbij is betrokken dat deze artsen zich niet op het standpunt stellen dat de mentale gesteldheid van appellant is verbeterd ten opzichte van de beoordeling in 2009, maar dat volgens hen die gesteldheid de destijds in de FML opgenomen beperkingen evenmin kon rechtvaardigen. Het rapport van Kraaijer van 20 januari 2014 vormt geen aanleiding om aan de juistheid van die motivering te twijfelen, reeds omdat Kraaijer niet afzonderlijk op de verschillende items is ingegaan en enkel heeft betoogd de FML van 2009 te handhaven omdat appellant volgens hem een psychisch zeer beperkt man is. Hij heeft daarbij geen verslag gedaan van zijn bevindingen tijdens het onderzoek dat hij bij appellant heeft uitgevoerd, laat staan dat hij dit op inzichtelijke wijze heeft betrokken bij zijn beoordeling. Het Uwv heeft in de beroepsfase een aantal van de voor appellant geselecteerde functies laten vervallen en in plaats daarvan nieuwe functies geselecteerd. De rechtbank is van oordeel dat in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 februari 2015 voldoende is gemotiveerd dat de belasting in de uiteindelijk geduide functies de medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Nu de arbeidskundige motivering van het bestreden besluit in beroep is gewijzigd komt dit besluit voor vernietiging in aanmerking. Omdat het bestreden besluit in beroep alsnog voldoende is gemotiveerd heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in de rapporten van de verzekeringsartsen gemotiveerd is aangegeven waarom bij appellant geen psychische beperkingen aanwezig zijn. Het is niet aan een verzekeringsarts om zich uit te laten over de psychische klachten en beperkingen van appellant, dit kan alleen een psychiater na gedegen onderzoek. Dit geldt temeer nu het Uwv geen nieuwe of aanvullende informatie heeft opgevraagd over de psychische klachten van appellant. Dit geldt eveneens voor de bestaande coronaire insufficiëntie en de mogelijke aanwezigheid van COPD dan wel longemfyzeem. Ter onderbouwing heeft appellant een rapport van verzekeringsarts
M.M.F. Timmerhuis van 21 april 2015 overgelegd. Deze concludeert dat nu het Uwv geen nieuwe informatie over deze ziekten en klachten heeft ingewonnen de belastbaarheid onjuist is vastgesteld. Appellant heeft verzocht een onafhankelijke psychiater te benoemen.
4. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellant door de (bezwaar)verzekeringsarts overtuigend is gemotiveerd. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die tot een ander oordeel leidt. Over het rapport van Timmerhuis heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 juni 2015 terecht gesteld dat de sinds 2009 beschikbaar gekomen medische informatie is beoordeeld in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 maart 2014 en dat Timmerhuis niet onderbouwt waarom de belastbaarheid van appellant sinds 2009 volgens haar is afgenomen. Over de psychische klachten stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat hiervoor wel beperkingen zijn aangenomen in de FML van 12 september 2013 (voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, geen hoog handelingstempo, beperkingen wat betreft eigen gevoelens uiten, conflicthantering, samenwerken en leidinggeven), maar dat medisch niet onderbouwd is dat er meer beperkingen zijn. Appellant is daarnaast niet onder behandeling voor psychische klachten noch gebruikt hij psychofarmaca. In zijn rapport van 14 juli 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader gemotiveerd dat beperkingen op het punt van inzicht in eigen kunnen en vermijdend gedrag in 2013 niet meer zijn gehandhaafd. Deze beperkingen werden in 2009 slechts op grond van appellants presentatie bij de verzekeringsarts aangenomen, terwijl de presentatie bij de verzekeringsarts in 2013 geheel anders was, en van een angstige man op dat moment geen sprake meer was. Er is, mede in het licht van de in hoger beroep gegeven reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geen reden tot twijfel over de juistheid van de medische belastbaarheid van appellant. Voor het inschakelen van een deskundige bestaat dan ook geen aanleiding.
5.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.W. Akkerman en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) N. Veenstra

NW