Uitspraak
5 maart 2015, 14/3357 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
10 september 2013. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bekend is met een milde cardiale problematiek waarvoor hij nog altijd onder controle is en wordt behandeld met medicatie. Longonderzoek liet astma zien met een licht functieverlies naast een allergie voor pollen en huisstofmijt. Tevens is er hyperreactiviteit op inhaleren van gassen en dampen, stof en verblijf in een vochtige warme omgeving. Bovendien bleek er sprake van een angstig persoon met ontwijkend gedrag, gevoelig voor spanning in het algemeen. Met name deze spanning geeft pijnklachten op de borst. Voorts is nog sprake van een status na letsel aan de linkerschouder als gevolg waarvan deze nog niet volledig mobiel is. Met betrekking tot de belastbaarheid neemt de verzekeringsarts milde beperkingen aan ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren naast een lichte energetische beperking en beperkingen bij het gebruik van de linkerschouder. De beperkingen zijn neergelegd in een FML van 12 september 2013, geldig vanaf 10 september 2013. Op basis van deze FML en na overleg met de verzekeringsarts heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd en in zijn rapport van
27 september 2013 geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid 5,03% bedraagt. Bij besluit van 3 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
4 december 2013 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
17 oktober 2013, met daarbij gevoegd een brief van de cardioloog van 19 september 2012 en een brief van de longarts. In zijn rapport van 14 maart 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML van 9 maart 2009 vergeleken met de FML van 12 september 2013 en een motivering gegeven voor de verschillen daartussen. De beperkingen op het punt van werken zonder verhoogd persoonlijk risico en het hanteren van emotionele problemen van anderen zijn in 2009 ten onrechte gesteld en ook in 2013 niet aan de orde. Waar appellant op het punt van conflicthantering in 2009 sterk beperkt werd geacht, is de verzekeringsarts bezwaar en beroep nu van oordeel dat appellant conflicten wel via telefoon of schrift kan hanteren. Uit de ongedateerde brief van de longarts blijkt dat er op longgebied geen klachten of beperkingen zijn en uit de brief van de huisarts van 17 oktober 2013 blijkt dat dit rond de datum in geding niet anders is, appellant heeft zelfs de afspraak voor controle afgezegd. Uit de brief van de cardioloog van 19 september 2012 blijkt dat er cardiaal een stabiele en goede situatie is. Er is sprake van een angina pectoris die slechts bij forsere inspanning klachten geeft. Voor de pijnklachten die appellant nog af en toe op de borst heeft wordt geen medisch substraat geobjectiveerd. Gelet hierop zijn in de FML van 12 september 2013 terecht lichtere beperkingen op het gebied van duwen/trekken, tillen/dragen en lopen aangenomen en geldt er alleen nog een urenbeperking wat betreft ’s nachts werken. Het rapport van Kraaijer van
20 januari 2014 kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet leidend zijn voor de huidige beoordeling, nu diens uitspraken over de belastbaarheid niet zijn gebaseerd op beschreven eigen onderzoek, er geen afweging is tussen klachten en observatie, geen specialistische informatie aanwezig was en slechts op de beleving van appellant is afgegaan. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 10 april 2014 de bevindingen van de arbeidsdeskundige onderschreven, waarna het bezwaar bij besluit van 14 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond is verklaard.
M.M.F. Timmerhuis van 21 april 2015 overgelegd. Deze concludeert dat nu het Uwv geen nieuwe informatie over deze ziekten en klachten heeft ingewonnen de belastbaarheid onjuist is vastgesteld. Appellant heeft verzocht een onafhankelijke psychiater te benoemen.