ECLI:NL:CRVB:2016:3542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
14/3564 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsbesluiten na niet verschijnen op re-integratiegesprek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe, waarbij haar bijstandsrecht is opgeschort en ingetrokken vanwege het niet verschijnen op een gesprek over haar re-integratie. Appellante ontving sinds 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had meerdere uitnodigingen voor gesprekken ontvangen, maar was niet verschenen. Het college besloot haar bijstand op te schorten en later in te trekken, omdat zij onvoldoende medewerking zou hebben verleend aan haar re-integratie. Appellante betwistte deze besluiten en stelde dat het college verantwoordelijk was voor het niet tot stand komen van het gesprek.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken. De Raad stelde vast dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld enkel op basis van het niet verschijnen op het gesprek, vooral omdat er geen andere afspraken waren gemaakt voor een gesprek vóór de deadline die het college had gesteld. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herstelde het recht op bijstand van appellante met terugwerkende kracht tot de datum van opschorting. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en de wettelijke rente over de na te betalen bijstand.

Uitspraak

14/3564 WWB
Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
14 mei 2014, 13/3496 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gelijktijdig met de zaak 14/6969 WWB plaatsgevonden op
10 mei 2016, waar namens appellante is verschenen mr. J. Boelens, kantoorgenoot van
mr. Brouwer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M. Hovingh en
mr. E. Stefania.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Bij brief van 20 juni 2013 heeft het college appellante opgeroepen voor een gesprek op
3 juli 2013 om de uitkomsten van een Sociaal Medisch Onderzoek (SMO), uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, te bespreken. Appellante heeft deze afspraak afgezegd bij e-mail van 27 juni 2013. Bij brief van 3 juli 2013 heeft het college appellante opnieuw uitgenodigd, deze keer voor een gesprek op 9 juli 2013 om de uitkomsten van het SMO te bespreken en afspraken te maken over haar re-integratie. Bij brief van 8 juli 2013 heeft appellante aan het college meegedeeld dat zij niet op gesprek zou komen.
1.3.
Het college heeft vervolgens bij besluit van 18 juli 2013 het recht op bijstand van appellante met ingang van 9 juli 2013 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB opgeschort. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante, door niet te verschijnen op de afspraak van 9 juli 2013, onvoldoende medewerking heeft verleend aan haar arbeidsinschakeling of re-integratieactiviteiten. Daarbij heeft het college aan appellante meegedeeld dat zij zelf contact diende op te nemen voor het maken van een afspraak vóór
3 september 2013, zodat het advies naar aanleiding van het SMO en de voortgang van haar
re-integratietraject alsnog besproken konden worden. Tevens heeft het college meegedeeld dat de bijstand van appellante per datum opschorting zou worden ingetrokken indien het gesprek niet vóór 3 september 2013 zou hebben plaatsgevonden.
1.4.
Bij besluit van 5 september 2013 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 9 juli 2013 met toepassing van artikel 54, vierde lid, en artikel 17, tweede lid, van de WWB ingetrokken op de grond dat appellante heeft nagelaten tijdig een afspraak te maken voor een gesprek over haar re-integratie. Tevens is besloten de teveel verstrekte bijstand van € 140,59 van appellante terug te vorderen.
1.5.
Bij besluit van 3 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 18 juli 2013 en 5 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij betwist dat sprake is geweest van schending van de medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, van de WWB en stelt dat het aan het college is te wijten dat het overleg vóór 3 september 2013 niet is gelukt. Appellante heeft eerst moeten wachten op het definitieve SMO-rapport en heeft er vervolgens alles aan gedaan om in gesprek te blijven met de gemeente. Zij heeft op 28 augustus 2013 verzocht om een afspraak, maar dit was volgens het college niet meer mogelijk. Appellante treft dan ook geen verwijt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het doel van het gesprek op 9 juli 2013 was: het maken van afspraken over de re-integratie van appellante in het kader van de arbeidsinschakeling.
4.2.
Artikel 17, tweede lid, van de WWB, zoals dit luidde tot 1 juli 2013, bepaalde dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Met ingang van 1 juli 2013 heeft de wetgever (bij de wet van 19 juni 2013, Stb. 2013, 236 (Verzamelwet SZW 2013)) - onder wijziging van de punt in een komma - de zin in dit artikellid als volgt aangevuld: “waaronder in ieder geval wordt verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met zijn arbeidsinschakeling.”
4.3.
Op grond van artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college het recht op bijstand opschorten indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt het college hem uit binnen de door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen. Op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB kan het college het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet binnen de daarvoor gestelde termijn herstelt.
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:456) betreft de per 1 juli 2013 gerealiseerde aanpassing van artikel 17, tweede lid, van de WWB slechts een verduidelijking en is de systematiek ten aanzien van het opschorten en intrekken van de bijstand met toepassing van artikel 54, eerste en vierde lid, van de WWB (vergelijk de uitspraken van de Raad van 30 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8403, van 14 augustus 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BE2717 en van 20 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2722) op en na 1 juli 2013 ongewijzigd gebleven. Het feit dat appellante op 9 juli 2013 niet is verschenen voor een gesprek over haar
re-integratie en dat daarover ook vóór 3 september 2013 geen gesprek met appellante heeft plaatsgevonden, daargelaten of hierin onvoldoende medewerking van appellante is gelegen, heeft niet tot gevolg dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college was dan ook niet bevoegd om de bijstand van appellante met toepassing van artikel 54, eerste en vierde lid, van de WWB op te schorten en vervolgens in te trekken.
4.5.
Reeds hierom slaagt het hoger beroep en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 54, eerste en
vierde lid, van de WWB. Tevens zal de Raad de besluiten van 18 juli 2013 en 5 september 2013 herroepen omdat aan deze besluiten hetzelfde gebrek kleeft als aan het bestreden besluit. Dit betekent dat het recht van appellante op bijstand herleeft met ingang van 9 juli 2013.
4.6.
Appellante heeft vergoeding van renteschade wegens niet-tijdig betaalde bijstand verzocht. Zoals het college ter zitting van de Raad desgevraagd heeft toegezegd, zal het college aan appellante de wettelijke rente over de na te betalen bijstand toekennen. De Raad hoeft daarmee niet meer op het verzoek te beslissen. Het college dient de wettelijke rente te berekenen overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012: BV1958).
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.488,- in bezwaar, € 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 december 2013 gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 december 2013;
- herroept de besluiten van 18 juli 2013 en 5 september 2013;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal
€ 3.472,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en A.M. Overbeeke en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A. Stuut

HD