ECLI:NL:CRVB:2016:3542
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstandsbesluiten na niet verschijnen op re-integratiegesprek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe, waarbij haar bijstandsrecht is opgeschort en ingetrokken vanwege het niet verschijnen op een gesprek over haar re-integratie. Appellante ontving sinds 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had meerdere uitnodigingen voor gesprekken ontvangen, maar was niet verschenen. Het college besloot haar bijstand op te schorten en later in te trekken, omdat zij onvoldoende medewerking zou hebben verleend aan haar re-integratie. Appellante betwistte deze besluiten en stelde dat het college verantwoordelijk was voor het niet tot stand komen van het gesprek.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken. De Raad stelde vast dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld enkel op basis van het niet verschijnen op het gesprek, vooral omdat er geen andere afspraken waren gemaakt voor een gesprek vóór de deadline die het college had gesteld. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herstelde het recht op bijstand van appellante met terugwerkende kracht tot de datum van opschorting. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en de wettelijke rente over de na te betalen bijstand.