Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een ambtenaar tegen een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag. De appellant, werkzaam bij de gemeente Den Helder, was gedetacheerd bij de Milieudienst en kreeg op 17 september 2013 een disciplinaire straf opgelegd wegens plichtsverzuim. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De appellant had verschillende verweten gedragingen, waaronder ongeoorloofde afwezigheid en het niet correct registreren van werktijden. De rechtbank oordeelde dat de straf van voorwaardelijk ontslag niet onevenredig was aan de ernst van de verweten gedragingen.
In hoger beroep heeft de Raad de gronden van de appellant opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan de verweten gedragingen en dat het college bevoegd was om de disciplinaire maatregel op te leggen. De Raad bevestigde dat de straf van voorwaardelijk ontslag gerechtvaardigd was en dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld. Het verzoek van de appellant om schadevergoeding werd afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het incidenteel hoger beroep van het college werd niet besproken, aangezien het hoger beroep van de appellant niet slaagde.