ECLI:NL:CRVB:2014:1103

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
12-6881 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functieonderhoud en detachering binnen de politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep tegen het besluit van de korpschef om functieonderhoud af te wijzen, ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam als hoofd juridische zaken bij een organisatie, had een aanvraag ingediend voor functieonderhoud, omdat hij van mening was dat zijn werkzaamheden wezenlijk afweken van zijn functiebeschrijving. De korpschef had deze aanvraag afgewezen, met de argumentatie dat de werkzaamheden niet waren opgedragen door de korpschef, maar door de inlenende organisatie, waar appellant gedetacheerd was.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de detacheringsovereenkomst, die appellant met de organisatie had gesloten, de verantwoordelijkheid voor het opdragen van werkzaamheden bij de organisatie legt en niet bij de korpschef. Dit betekent dat de korpschef geen rol meer heeft bij het opdragen van werkzaamheden aan appellant tijdens zijn detachering. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en wetgeving die deze conclusie ondersteunen.

De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn werkzaamheden feitelijk door de korpschef zijn opgedragen, en dat de korpschef de aanvraag om functieonderhoud terecht heeft afgewezen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6881 AW
Datum uitspraak: 3 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
27 november 2012, 12/3959 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de beheerder van[dienst]. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft M. Verrips hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G. Terlingen, advocaat. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. In dit verband worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2. Appellant is aangesteld als[functie] bij het [dienst]. Met ingang van 1 januari 2010 is appellant voor onbepaalde tijd gedetacheerd bij de[organisatie] ), waar hij werkzaam is als hoofd juridische zaken. Appellant, het [dienst] en de[organisatie] hebben daarover in februari 2010 een ‘detacheringsovereenkomst politie’ gesloten. In deze detacheringsovereenkomst wordt de[organisatie] aangeduid als inlenende organisatie en appellant als gedetacheerde. In artikel 4, eerste lid, bepaald dat de inlenende organisatie verantwoordelijk is voor het opdragen van werkzaamheden evenals voor de uitvoering daarvan. Artikel 8, eerste lid, bepaalt dat de inlenende organisatie een functioneringsgesprek houdt met de gedetacheerde tijdens de detachering.
1.3. Op 20 mei 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend voor functieonderhoud. Volgens appellant wijken zijn werkzaamheden als hoofd juridische zaken bij de[organisatie] wezenlijk af van de voor hem geldende functiebeschrijving van[functie]. Bij besluit van
21 september 2011 heeft de korpschef onder verwijzing naar het voorgenomen besluit het verzoek om functieonderhoud afgewezen. Bij besluit van 22 juni 2012 (bestreden besluit) heeft de korpschef dit besluit na bezwaar van appellant gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank kunnen de werkzaamheden die appellant als hoofd juridische zaken bij de[organisatie] verricht, niet worden aangemerkt als werkzaamheden die door de korpschef zijn opgedragen.
3.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de werkzaamheden van appellant bij de[organisatie] feitelijk door de korpschef zijn opgedragen, omdat de korpschef de detacheringsovereenkomst en daarmee de op te dragen werkzaamheden heeft geaccordeerd. Daarbij heeft appellant gewezen op de toelichting bij de Trfp waar wordt vermeld dat de werkzaamheden expliciet of impliciet dienen te zijn opgedragen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 2, tweede lid, van de Trfp bepaalt dat de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving. Artikel 4, aanhef en onder a, bepaalt dat het bevoegde gezag een aanvraag om functieonderhoud afwijst indien de feitelijke werkzaamheden niet zijn opgedragen. Volgens artikel 1, eerste lid, aanhef en onder o, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) wordt in dat besluit onder detachering verstaan: tijdelijke tewerkstelling elders buiten het gezagsbereik van het bevoegde gezag.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 april 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AF8422) blijft bij detachering het dienstverband met het orgaan dat de ambtenaar heeft aangesteld bestaan en blijft dat orgaan het bevoegd gezag voor zover dit met de detacheringsovereenkomst verenigbaar is.
4.3.
Met het sluiten van de detacheringsovereenkomst is appellant, zo volgt uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder o, van het Barp, buiten het gezagsbereik van de korpschef geraakt. In de detacheringsovereenkomst komt dit tot uitdrukking in de onder 1.2 vermelde bepalingen. Gelet hierop is er voor de korpschef tijdens de detachering dan ook geen rol meer weggelegd bij het opdragen van werkzaamheden aan appellant in de uitoefening van zijn functie als hoofd juridische zaken bij de[organisatie]. Van expliciet opgedragen werkzaamheden is in dit geval feitelijk ook geen sprake geweest. Evenmin heeft de korpschef appellant impliciet werkzaamheden opgedragen. Het aangaan van de detacheringsovereenkomst door de korpschef houdt geen opdracht in aan appellant tot het feitelijk verrichten van werkzaamheden voor de[organisatie]. Integendeel, in de detacheringsovereenkomst is in lijn met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder o, van het Barp juist afgesproken dat de verantwoordelijkheid voor het opdragen van werkzaamheden bij de[organisatie] ligt. De werkzaamheden van appellant voor de[organisatie] kunnen dus niet worden aangemerkt als werkzaamheden die zijn opgedragen door de korpschef. Gelet op artikel 4, aanhef en onder a, van de Trfp heeft de korpschef de aanvraag om functieonderhoud van appellant dan ook terecht afgewezen.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en C.H. Bangma en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) P. Uijtdewillegen

IJ