ECLI:NL:CRVB:2016:3529
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Juridische beoordeling van vakantiedagen bij pensionering en de rol van vaststellingsovereenkomsten in het ambtenarenrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het aantal vakantiedagen van appellante bij haar pensionering. Appellante, werkzaam bij het Universitair Medisch Centrum Utrecht, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de raad van bestuur dat haar resterende vakantiedagen bij pensionering op een negatief saldo van 22,5 dagen had vastgesteld. De raad van bestuur had dit besluit later bijgesteld naar 21,5 dagen, maar appellante was het hier niet mee eens en stelde dat er rekening gehouden moest worden met haar promotiewerkzaamheden en andere taken die zij had verricht.
De Raad oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst die appellante had gesloten met de raad van bestuur bindend was en dat appellante niet had aangetoond dat de registratie van haar verlofdagen onjuist was. De Raad volgde de argumenten van de raad van bestuur en concludeerde dat appellante niet had onderbouwd dat zij meer dan drie dagen per week had gewerkt, zoals in de overeenkomst was vastgelegd. Ook werd vastgesteld dat appellante geen bewijs had geleverd voor de uren die zij aan haar promotiewerkzaamheden had besteed, en dat haar verzoek om getuigen niet werd ingewilligd omdat deze niet waren verschenen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.