ECLI:NL:CRVB:2016:3519

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
15-1157 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens schending van inlichtingenverplichting en handel in voertuigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de rechtbank het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht ongegrond heeft verklaard. Appellanten ontvangen sinds 31 maart 2006 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Naar aanleiding van een signaal van het Inlichtingenbureau dat appellanten meerdere kentekens van voertuigen op hun naam hebben gehad, heeft de Sociale Recherche Maastricht een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten in de periode van juni 2006 tot en met november 2011 negentien kentekens van voertuigen op hun naam hadden geregistreerd, maar geen melding hadden gemaakt van de transacties met deze voertuigen, wat in strijd is met hun inlichtingenverplichting.

Het college heeft daarop besloten de bijstand over verschillende maanden in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij niet konden worden tegengeworpen dat zij de voertuigen niet hadden gemeld, omdat zij hierover achteraf informatie hebben verstrekt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad bevestigt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat er transacties hebben plaatsgevonden met de voertuigen en dat appellanten onvoldoende informatie hebben verstrekt om hun recht op bijstand vast te stellen.

De Raad concludeert dat de terugvordering van de bijstandsuitkeringen gerechtvaardigd is, omdat appellanten niet hebben aangetoond dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De opgelegde maatregel wordt eveneens bevestigd, omdat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1157 WWB
Datum uitspraak: 20 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
31 december 2014, 13/1634 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. Namens appellanten is verschenen mr. J. Nouta, kantoorgenoot van mr. Raafs. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Pluijmaeckers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen sinds 31 maart 2006 bijstand, ten tijde hier van belang op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van een signaal van het Inlichtingenbureau dat appellanten meerdere kentekens van voertuigen op hun naam hebben gehad, heeft een sociaal rechercheur van de Sociale Recherche Maastricht (sociaal rechercheur) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader heeft de sociaal rechercheur onder meer dossieronderzoek verricht, informatie ingewonnen bij de Dienst Wegverkeer (RDW) en appellanten op 22 november 2011 en 2 mei 2012 gehoord. Appellanten hebben desgevraagd enkele nadere gegevens overgelegd betreffende de voertuigen die op hun naam stonden. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in de periode van juni 2006 tot en met november 2011 op naam van appellanten in totaal
negentien kentekens van voertuigen waren geregistreerd. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 31 mei 2012.
1.3.
De onderzoeksresultaten waren voor het college aanleiding om bij besluit van
12 september 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 april 2013 (bestreden besluit), de bijstand over de maanden juni 2006, juni en september 2007, maart, april en
december 2008, mei, september en oktober 2010, maart, juni en augustus 2011 in te trekken en over de maand november 2011 te herzien. Daarnaast heeft het college de gemaakte kosten van bijstand over de vermelde maanden tot een bedrag van € 15.495,64 van appellanten teruggevorderd. Verder heeft het college bij wijze van maatregel de bijstand van appellanten over de maand oktober 2012 met 100% verlaagd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten hebben gehandeld in auto’s en dat in de hiervoor genoemde maanden met deze voertuigen transacties hebben plaatsgevonden, waarvan appellanten in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting geen melding hebben gedaan bij het college. Omdat appellanten geen administratie hebben bijgehouden van deze transacties kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Intrekking en herziening
4.1.
Uit de gegevens van de RDW blijkt dat in de periode van juni 2006 tot en met
november 2011 in totaal negentien kentekens van motorvoertuigen op naam van appellanten geregistreerd hebben gestaan. De tenaamstellingen zijn vaak van korte duur geweest. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK8306) heeft het college, gelet op die gegevens, aannemelijk gemaakt dat met betrekking tot de motorvoertuigen transacties hebben plaatsgevonden. De datum met ingang waarvan een kenteken niet langer op naam van appellanten staat, is de datum waarop de betreffende transactie heeft plaatsgevonden. Appellanten hebben van deze transacties geen melding gemaakt bij het college.
4.2.
Appellanten hebben aangevoerd dat hen niet kan worden tegengeworpen dat zij de onder 4.1 genoemde voertuigen niet hebben gemeld, omdat zij hierover achteraf desgevraagd informatie hebben verstrekt. Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat de gegevens die appellanten hebben verstrekt onvoldoende zijn om volledig inzicht in de transacties te verschaffen. Voor zover appellanten aankoopnota’s hebben overgelegd, heeft het college hier bij de vaststelling van de bijstand rekening mee gehouden. Het college heeft zich voorts op goede grond op het standpunt gesteld dat het totaal aan gegevens niet afdoende was om het recht op bijstand alsnog vast te kunnen stellen.
4.3.
De beroepsgrond dat sprake was van oude voertuigen die geen waarde vertegenwoordigden en daarom niet door appellanten gemeld hoefden te worden, slaagt evenmin. Ook in geval van transacties met oude auto’s kan immers sprake zijn van op geld waardeerbare activiteiten en van het mogelijk verwerven van inkomsten, zodat appellanten, zoals hen redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn, ook van deze transacties melding hadden moeten maken bij het college.
4.4.
Appellanten hebben aangevoerd dat enkele auto’s zijn overgedragen aan hun zoon, waarbij de desbetreffende kentekens op naam van hun zoon zijn gezet, en dat de auto’s daarmee binnen het gezin zijn gebleven, zodat zij daarvan geen melding hadden hoeven maken bij het college. De beroepsgrond slaagt niet. Nu deze zoon niet bij de bijstand was inbegrepen, is de overdracht van auto’s aan hem relevant voor de beoordeling van het recht op bijstand, zodat appellanten daarvan melding hadden moeten maken. Aan appellanten kon dit redelijkerwijs duidelijk zijn, temeer omdat door de gemachtigde van appellanten ter zitting is verklaard dat appellanten hun zoon hebben willen helpen met het vergaren van inkomsten.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van het autobezit en de transacties in verband daarmee. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre appellanten in de in geding zijnde maanden verkeerden in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode of maanden recht op volledige dan wel aanvullende of meer aanvullende bijstand zou hebben gehad. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellanten daarin niet zijn geslaagd. De omstandigheid dat appellanten niet over facturen beschikken met betrekking tot de auto’s die zij via Marktplaats hebben gekocht of verkocht komt voor hun rekening en risico. Daarbij komt dat zij over die transacties wel enige informatie hadden kunnen verstrekken. De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat ook het overigens ontbreken van een deugdelijke administratie voor rekening en risico van appellanten komt.
4.6.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij ten aanzien van enkele auto’s die zij in het buitenland hebben achtergelaten ter verificatie daarvan een telefoonnummer hebben verstrekt. Anders dan appellanten stellen, is het, gelet op wat in 4.5 is overwogen, aan appellanten om aannemelijk te maken dat zij recht op bijstand zouden hebben gehad indien zij wel aan hun inlichtingenverplichting hadden voldaan. Op het college rustte dan ook niet de verplichting om aan de hand van die telefoonnummers nader onderzoek te verrichten naar de auto’s die appellanten stellen in het buitenland te hebben achtergelaten.
Terugvordering
4.7.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Dringende redenen hiertoe kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken (uitspraak van 12 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI3834). Appellanten hebben in dit verband aangevoerd dat zij geen kwaad in de zin hadden en al het mogelijk hebben gedaan om het college alsnog te informeren. Deze omstandigheden vormen geen dringende reden in de hiervoor bedoelde zin. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
Maatregel
4.8.
Appellanten hebben ten aanzien van de opgelegde maatregel alleen aangevoerd dat deze gematigd dient te worden, omdat zij niet ten aanzien van alle op hun naam gestelde kentekens de inlichtingenverplichting hebben geschonden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat appellanten hebben aangevoerd laat immers onverlet dat zij, zoals in 4.5 is overwogen, de inlichtingenverplichting hebben geschonden.
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en G.M.G. Hink en
F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) S.W. Munneke

HD