ECLI:NL:CRVB:2016:3493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
15/4117 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ZW-uitkering en toeslag na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant ontving van 22 februari 2010 tot en met 12 december 2011 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Op 19 oktober 2011 werd in de schuur van de appellant een hennepkwekerij aangetroffen, wat leidde tot een onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv concludeerde dat de appellant in de periode van 6 juli 2011 tot 19 oktober 2011 inkomsten had uit de hennepkwekerij, die hij niet had gemeld, en herzag zijn uitkering en toeslag met terugwerkende kracht. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij geen oogst had uit de hennepkwekerij en dat de aangetroffen plantenresten mogelijk door iemand anders in zijn container waren gedeponeerd. De Raad oordeelde echter dat het Uwv op goede gronden had aangenomen dat de appellant inkomsten had die hij had moeten melden. De Raad bevestigde de bevindingen van het Uwv en de rechtbank, en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.

Uitspraak

15/4117 ZW
Datum uitspraak: 21 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
28 april 2015, 14/2224 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek te zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Vries. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft van 22 februari 2010 tot en met 12 december 2011 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen, vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW).
1.2.
Op 19 oktober 2011 is in de schuur naast de woning van appellant een hennepkwekerij aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is appellant op 26 oktober 2011 verhoord door de politie. Op basis van het proces-verbaal van dat verhoor en een rapport werknemersfraude van 5 maart 2014 heeft het Uwv aangenomen dat appellant in de periode van 6 juli 2011 tot
19 oktober 2011 inkomsten heeft genoten vanuit een hennepkwekerij, dat hij daarvan geen melding heeft gedaan bij het Uwv en dat hij over die periode geen recht had op ZW-uitkering en toeslag. Bij besluit van 7 maart 2014 heeft het Uwv de ZW-uitkering en toeslag met terugwerkende kracht over de periode van 6 juli 2011 tot en met 18 oktober 2011 herzien en over deze periode een bedrag van € 3.666,- bruto aan onverschuldigd betaalde ZW-uitkering en een bedrag van € 1.571,25 bruto aan onverschuldigd betaalde toeslag van appellant teruggevorderd.
1.3.
De bezwaren van appellant tegen het besluit van 7 maart 2014 zijn door Uwv bij besluit van 18 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om de bevindingen en conclusies zoals weergegeven in het rapport werknemersfraude van
5 maart 2014 in twijfel te trekken. Aannemelijk is dat er één eerdere oogst is geweest voor de ontmanteling van de hennepkwekerij. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend op €14.601,11. Er is geen aanleiding aan deze berekening te twijfelen. Het Uwv heeft dan ook terecht vastgesteld dat appellant over de periode van 6 juli 2011 tot en met 18 oktober 2011 geen recht had op ZW-uitkering en toeslag en heeft het te veel aan ontvangen uitkering en toeslag terecht van hem teruggevorderd. De rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het Uwv in verband met dringende redenen geheel of gedeeltelijk van de terugvordering had moeten afzien.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen oogst heeft gehad uit de hennepkwekerij. Op de naastgelegen percelen zijn hennepkwekerijen aangetroffen. Op
13 september 2011 zijn echter door de politie op het perceel van appellant geen aanwijzingen van hennepteelt aangetroffen. De hennepkwekerij die op 19 oktober 2011 op zijn perceel is aangetroffen stond er ongeveer zeven weken. Nu de containers door de gemeente iedere week worden geleegd, zijn de aangetroffen plantenresten waarschijnlijk door iemand van de aanliggende percelen in de container van appellant gedeponeerd. Voorts heeft de politie geen illegale omlegging van de kabels aangetroffen in de meterkast, noch zijn er zwaardere zekeringen aangebracht. Wat er dus gemeten is, is wat er is gebruikt. Mocht er eerder zijn geoogst, dan zou het energieverbruik veel hoger zijn geweest. Hiermee is volgens appellant aangetoond dat hij niet eerder heeft geoogst.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vast staat dat de politie in de door appellant geëxploiteerde hennepkwekerij in zijn schuur naast zijn woning op 19 oktober 2011 159 hennepplanten heeft aangetroffen. Tevens is, gelet op de aangetroffen restanten van hennepplanten en bijzonderheden (stoflaag op de lampenkappen, zeer vervuilde koolstoffilter, kalklaag in en onder plantenpotten), door de politie afgeleid dat er minimaal één geslaagde oogst is geweest en is het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond daarvan berekend op € 14.601,11. Appellant heeft tegenover de opsporingsfunctionaris van het Uwv verklaard dat hij pas begin september 2011 is gestart met het inrichten van de ruimte voor de hennepkwekerij, maar geen oogsten heeft gehad. Met deze enkele stelling heeft hij bovenvermelde feitelijke waarnemingen, die erop wijzen dat er minimaal één eerdere oogst is geweest, niet ontkracht. Appellant heeft verder, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen, niet met stukken onderbouwd dat de politie op
13 september 2013 heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen waren voor hennepteelt op zijn perceel. De enkele vaststelling dat een onderzoek met een warmtebeeldcamera geen bijzonderheden heeft opgeleverd, is daartoe onvoldoende. Ook heeft appellant geen overtuigende verklaring gegeven voor de aangetroffen plantenrestanten in de containers op zijn perceel. Dit geldt eveneens voor het in het onder 1.1 genoemde rapport werknemersfraude vermelde illegaal afnemen van stroom. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Enexis appellant een rekening heeft gestuurd van € 3.179,34, waarvan
€ 2.196,49 voor illegaal stroomverbruik. Appellant heeft deze rekening volledig betaald op
2 januari 2012. Enexis heeft illegaal stroomverbruik door middel van manipulatie van de meter aangenomen, toen bij controle van de meter een afgebroken schroef en een foute zegel werd aangetroffen. Bij deze wijze van illegaal stroomverbruik is geen sprake van een illegale omlegging van leidingen of het aanbrengen van zwaardere zekeringen. Het niet aantreffen van illegaal omgelegde leidingen of zwaardere zekeringen kan dan ook niet het bewijs leveren dat niet illegaal stroom is verbruikt.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het Uwv er op goede gronden vanuit is gegaan dat appellant inkomsten heeft gehad die hij niet bij het Uwv heeft gemeld en die hij op grond van artikel 49 van de ZW wel had moeten melden. Op grond van de artikelen 30a, eerste lid, aanhef en onder a, artikel 31, en artikel 33, eerste lid, van de ZW was het Uwv daarom gehouden om de
ZW-uitkering van appellant met ingang van 6 juli 2011 te herzien en het in de periode van
6 juli 2011 tot 19 oktober 2011 onverschuldigd betaalde ziekengeld van appellant terug te vorderen. Op grond van de artikelen 11a, 12 en 20 van de TW geldt hetzelfde voor de toeslag op grond van de TW. Van een dringende reden om daarvan af te zien is niet gebleken.
4.3.
Wat in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.W. Akkerman en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) N. Veenstra

SS