Uitspraak
8 maart 2013, 12/2531 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
OVERWEGINGEN
WGA-uitkering. Verder heeft het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellante van 29 maart 2010 tot 26 maart 2012 een loondoorbetalingsplicht heeft op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Werknemer was na een eerdere arbeidsongeschiktheidsperiode van 104 weken vanaf 6 december 2006 volledig hersteld voor zijn werk als lasser en heeft deze arbeid ook gedurende minimaal vier weken zonder uitval verricht. Het loon waarop werknemer recht heeft, dient op grond van de artikelen 52 en 61 van de Wet WIA en het bepaalde in het Inkomensbesluit Wet WIA Inkomensbesluit in mindering te worden gebracht op zijn WIA-uitkering, zodat een bedrag van € 0,- per dag aan WIA-uitkering resteert.
IVA-uitkering. Voorts heeft zij gesteld dat zij in de periode van 8 december 2004 tot
6 december 2006 al aan haar loondoorbetalingsverplichting heeft voldaan. Ook is gesteld dat werknemer aangepast werk heeft verricht.
26 maart 2012. Het Uwv moet aan appellante alsnog de IVA-uitkering betalen. Het Uwv zal worden veroordeeld tot het vergoeden aan appellante van wettelijke rente over het door haar ten onrechte betaalde gedeelte van het loon, een en ander als neergelegd in de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958).
8 maart 2013 bijna zeven maanden geduurd, en heeft de behandeling van het hoger beroep door de Raad vanaf de ontvangst van het hoger beroepschrift op 18 april 2013 tot de datum van deze uitspraak, drie jaar en bijna vier maanden geduurd. De redelijke termijn is dus zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase overschreden.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze ziet op de periode van
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.728,-;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van de wettelijke rente als overwogen in rechtsoverweging 6.1;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- aan appellante vergoedt.
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2016.