Uitspraak
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar ongegrond werd verklaard. Appellant was tijdelijk aangesteld in de functie van [functie A] en later benoemd tot [functie B] van de nieuwe gemeente Alkmaar. Het college heeft op 28 april 2015 medegedeeld dat de tijdelijke aanstelling van appellant van rechtswege eindigt op 1 juli 2015, zonder dat er een definitieve benoeming zou plaatsvinden. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt appellant dat zijn aanstelling als [functie B] doorliep tot 1 mei 2016 en dat er een stellig en onvoorwaardelijk toezegging was gedaan door het college om zijn dienstverband voort te zetten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor deze toezegging en dat de termijnoverschrijding van het bezwaar niet kan worden genegeerd. De Raad bevestigt dat de aanstelling van appellant tijdelijk was en dat er geen verplichting bestond om deze te verlengen. De Raad wijst het verzoek om getuigen op te roepen af, omdat dit niet zou leiden tot het beoogde doel van appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.