ECLI:NL:CRVB:1996:ZB6390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 1996
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
95/1096 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en herbenoeming in de gezamenlijke gemeentelijke organisatie en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een besluit tot ontslag en herbenoeming in de nieuw te vormen gezamenlijke gemeentelijke organisatie, genomen door het College van Burgemeester en Wethouders van de op te heffen gemeente Geffen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het besluit van 18 december 1992 van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Geffen niet in overeenstemming is met artikel 59 van de Wet algemene regels herindeling. Dit artikel bepaalt dat ambtenaren voorlopig overgaan in dienst van de nieuw gevormde gemeente, en dat het aan het bevoegde gezag van die gemeente is om besluiten te nemen over inpassing of ontslag van deze ambtenaren. De Raad vernietigt het besluit van 18 december 1992 en verklaart het beroep van appellante gegrond. Tevens wordt gedaagde veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan appellante.

Uitspraak

95/1096 AW O
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente
Maasdonk als rechtsopvolger van het College van Burgemeester en
Wethouders van de gemeente Geffen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op daartoe bij aanvullend beroepschrift
aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de
Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch op 27 maart 1995
onder nr. AW 93/34 AW gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt
verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend en zijn
desgevraagd nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 26 september 1996, waar
appellante niet is verschenen en zich evenmin heeft doen
vertegenwoordigen en waar voor gedaagde is opgetreden mr M.J.M.
Schoonhoven, verbonden aan het Centraal Adviesbureau voor Publiek
Recht en Administratie te 's-Hertogenbosch.
II. MOTIVERING
Met ingang van 1 januari 1994 is de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb) in werking getreden en zijn de Ambtenarenwet 1929 -
sindsdien geheten: Ambtenarenwet - en de Beroepswet gewijzigd. De
hieruit voortvloeiende wijziging van het procesrecht (ook) in
ambtenarenzaken brengt mee dat op een hoger beroep dat is
ingesteld na 31 december 1993, voor zover de Beroepswet niet
anders aangeeft hoofdstuk 8 van de Awb moet worden toegepast. De
in het kader van evengenoemde wetswijzigingen gegeven regels van
overgangsrecht brengen overigens mee dat ten aanzien van de
mogelijkheid om beroep in te stellen tegen besluiten die vóór 1
januari 1994 zijn bekendgemaakt, onderscheidenlijk hoger beroep
in te stellen tegen uitspraken die vóór 1 januari 1994 zijn
gedaan, het recht zoals het gold vóór dat tijdstip van toepassing
blijft.
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een meer
uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde
feiten volstaat de Raad thans met vermelding van het volgende:
Vooruitlopend op de samenvoeging van de gemeente Geffen en de
gemeente Nuland hebben evenbedoelde gemeenten ter uitvoering van
daartoe strekkende besluiten van de betrokken gemeenteraden op 25
oktober 1991 een overeenkomst van dienstverlening gesloten
waarbij is besloten tot samenwerking tussen beide gemeenten.
Ingevolge die overeenkomst betrof die samenwerking onder meer het
ineenschuiven van de ambtelijke organisaties van beide gemeenten
per 1 januari 1992 tot de datum van de wettelijke herindeling.
Ter realisering daarvan zou het personeel van de gemeenten Nuland
en Geffen per 1 januari 1992 worden ontslagen onder
gelijktijdige benoeming in dienst van de gemeente Geffen zoals
weergegeven in het door de colleges van burgemeester en
wethouders van beide gemeenten vastgestelde functieboek met
hetgeen daaruit voortvloeit onder de daarbij vastgestelde
rechtspositionele voorwaarden en bepalingen behorende bij het
reorganisatieproces.
In het kader van evenbedoelde overeenkomst van dienstverlening
heeft de zogenoemde stuurgroep samenvoeging Geffen/Nuland
appellante op 16 december 1991 doen weten haar per 1 januari
1992, met ontslag uit haar vroegere betrekking, definitief
voorlopig te benoemen in vaste dienst bij de gemeente Geffen in
de functie van [naam functie] (functieboek code
4.8) en haar inschaling per die datum definitief-voorlopig te
bepalen op basis van de bij die functie behorende schaal.
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Geffen
heeft bij besluit van 18 december 1992 appellantes bezwaar tegen
evenbedoelde definitief- voorlopige beslissing van de stuurgroep
samenvoeging Geffen/Nuland ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellantes
beroep tegen voormeld besluit van 18 december 1992 ongegrond
verklaard.
De Raad overweegt het volgende:
De Raad stelt voorop dat hij, mede gelet op de (mogelijk) aan een
onrechtmatig besluit te verbinden (financiële) gevolgen, anders
dan gedaagde niet ziet dat appellante - nu zij bij besluit van 10
mei 1994 op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van haar
betrekking is ontslagen, haar beroep tegen dat ontslagbesluit
door de rechtbank te 's-Hertogenbosch ongegrond is verklaard en
het tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep wegens
termijnoverschrijding door de Raad niet-ontvankelijk is verklaard
- bij het onderhavige hoger beroep geen relevant (proces)belang
meer zou hebben.
Nu de op 16 december 1991 door de stuurgroep samenvoeging
Geffen/Nuland ten aanzien van appellante genomen beslissing reeds
niet anders kan worden aangemerkt dan als een voorlopige
beslissing, moet worden geconstateerd dat hoewel het besluit van
18 december 1992 van het College van Burgemeester en Wethouders
van de gemeente Geffen zich aandient als een ongegrondverklaring
van een bezwaar tegen eerdergenoemde beslissing van 16 december
1991, het besluit van 18 december 1992 moet worden aangemerkt als
het eerste (definitieve) besluit met betrekking tot appellantes
ontslag uit haar vroegere betrekking, haar benoeming per 1
januari 1992 in de functie van [naam functie]
(functieboek code 4.8) en haar inschaling op basis van de aan die
functie verbonden schaal.
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Geffen
heeft zijn besluit van 18 december 1992 genomen ter uitvoering
van de hogergenoemde overeenkomst tot dienstverlening van 21
oktober 1991. Zoals kan worden afgeleid uit het kader waarin de
aan appellante opgedragen functie is geplaatst, te weten het
geheel van functies in de situatie na samenvoeging van de
gemeenten Geffen en Nuland, en van de zijde van gedaagde ter
zitting van de Raad ook is bevestigd, strekte het besluit van 18
december 1992 van het College van Burgemeester en Wethouders van
de gemeente Geffen ertoe met het oog op de per 1 januari 1993
nieuw te vormen gemeente Maasdonk (definitief) te voorzien in
appellantes inpassing. Het besluit van 18 december 1992 verdraagt
zich naar het oordeel van de Raad - die thans in het midden laat
of, gelet op het bepaalde in artikel 125, tweede lid, van de
Ambtenarenwet 1929, in hogergenoemde overeenkomst van 21 oktober
1991 voor het nemen van dat besluit wel voldoende rechtsgrond kan
worden gevonden - niet met het bepaalde in artikel 59 van de Wet
algemene regels herindeling. In dat artikel is immers bepaald dat
ambtenaren als appellante voorlopig overgaan in dienst van de
nieuw gevormde gemeente en dat het aan het bevoegde gezag van die
gemeente is voorbehouden besluiten te nemen met betrekking tot de
inpassing dan wel het ontslag van deze ambtenaar.
Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 18 december 1992 van
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Geffen
reeds wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd. Dit
betekent dat ook de aangevallen uitspraak niet in stand kan
worden gelaten.
De Raad ziet voorts voldoende aanleiding om gedaagde te
veroordelen tot vergoeding van een bedrag groot f 710,- aan
kosten wegens aan appellante in eerste aanleg verleende
rechtsbijstand en een bedrag groot f 710,- aan kosten wegens aan
appellante in hoger beroep verleende rechtsbijstand. Van andere
op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in
aanmerking komende kosten is de Raad niet gebleken.
Beslist wordt dan ook als volgt:
III.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van appellante tegen het besluit van 18
december 1992 alsnog gegrond;
Vernietigt het besluit van 18 december 1992;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in eerste
aanleg tot een bedrag groot f 710,- en in hoger beroep tot een
bedrag groot f 710,-, te betalen door de gemeente Maasdonk;
Bepaalt dat de gemeente Maasdonk aan appellante het door haar in
eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal f 307,50,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr
W.D.M. van Diepenbeek en mr H.R. Geerling-Brouwer als leden, in
tegenwoordigheid van mr A.H. Beijer als griffier, en uitgesproken
in het openbaar op 24 oktober 1996.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) A.H. Beijer.
HD
8.1