ECLI:NL:CRVB:2016:3437
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand in verband met thuiswonend kind boven 18 jaar zonder aanspraak op studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die sinds 30 maart 2005 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit college had de bijstand van appellante herzien en een bedrag van € 938,92 teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de gewijzigde woonsituatie van haar dochter, die boven de 18 jaar was en geen aanspraak meer maakte op studiefinanciering.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 30 april 2014 een verkeerde toeslag heeft ontvangen, omdat haar dochter in die periode geen recht had op studiefinanciering en dus als medebewoonster werd beschouwd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de dochter van appellante geen inkomsten had, maar dat niet was gebleken dat zij niet redelijkerwijs kon beschikken over een inkomen uit arbeid. Appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat de verlaging van haar bijstandsuitkering onterecht was, omdat zij volledig moest voorzien in de kosten van haar dochter.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de wijziging in de studiefinanciering van haar dochter invloed had op haar bijstandsuitkering. De Raad benadrukte dat het niet relevant was of de kosten daadwerkelijk werden gedeeld, maar dat de dochter in de te beoordelen periode niet uitgesloten was van de personen met wie appellante de kosten kon delen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.