ECLI:NL:CRVB:2014:2969
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- M. Hillen
- B.J. van der Net
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellante, die samenwoont met haar zoon. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor alleenstaanden. Na een wijziging in de wet heeft het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal appellante gevraagd om informatie over haar woonsituatie. Dit leidde tot een aanvraag voor gezinsbijstand, maar het college heeft de bijstand van appellante herzien en teruggevorderd over een bepaalde periode, omdat de zoon niet als ten laste komend kind werd beschouwd. Het college verlaagde de toeslag van appellante tot 5% van het nettominimumloon, omdat werd aangenomen dat de woonkosten gedeeld konden worden met haar zoon.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar zoon in de relevante periode recht had op studiefinanciering en dat de terugvordering beperkt moest worden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de zoon geen ten laste komend kind was en dat appellante de woonkosten met hem kon delen. De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om de toeslag te verlagen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De medische situatie van appellante had geen invloed op de beoordeling van de woonkosten en de terugvordering was terecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2014.