Uitspraak
3 november 2014, 13/5407 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die na een periode in Iran in Nederland bijstand aanvroeg op basis van de Wet werk en bijstand, kreeg te maken met een afwijzing van zijn aanvraag. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had de aanvraag afgewezen omdat de appellant onvoldoende gegevens had overgelegd om zijn recht op bijstand vast te stellen. De appellant had geen administratie bijgehouden van zijn bedrijf in Iran en kon niet aantonen hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien voorafgaand aan zijn komst naar Nederland.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 26 juni 2013 bijstand heeft aangevraagd, maar dat hij niet in staat was om de benodigde informatie te verstrekken, zoals bankafschriften en bewijsstukken van zijn bedrijfsactiviteiten. Ondanks dat hij enkele verklaringen en documenten had overgelegd, was het voor de Raad niet duidelijk hoe de appellant zijn levensonderhoud had gefinancierd. De Raad oordeelde dat de bewijslast bij de appellant lag en dat hij niet aan zijn verplichtingen had voldaan. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld en dat de terugvordering van de voorschotten ook terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van volledige openheid en het bijhouden van administratie voor bijstandsaanvragen.