ECLI:NL:CRVB:2016:3426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
14-7114 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag en terugkomen op eerdere afwijzing in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had in 2009 een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deze was door het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom buiten behandeling gesteld. Na een reeks van procedures en afwijzingen, waarbij de rechtbank de afwijzing van de aanvraag door het dagelijks bestuur bevestigde, heeft de appellant hoger beroep ingesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die een heroverweging van de eerdere afwijzing rechtvaardigen. De Raad heeft geoordeeld dat de aanvraag van de appellant om bijstand over de periode van 26 augustus 2009 tot 10 januari 2011 terecht is afgewezen, omdat de woon- en leefsituatie van de appellant niet kon worden vastgesteld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is om terug te komen op de eerdere afwijzing. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van volledige en duidelijke informatie bij aanvragen voor bijstand.

Uitspraak

14/7114 WWB
Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
19 november 2014, 13/5871 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van een gemeenschappelijke regeling oefent het dagelijks bestuur sinds 1 mei 2013 de taken en bevoegdheden uit in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) die voorheen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein werden uitgeoefend. Hierna zal het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein telkens met dagelijks bestuur worden aangeduid.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2016. Appellant is niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.G. Berkenbosch.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 29 oktober 2009 gemeld om bijstand op grond van de WWB aan te vragen. Op 26 november 2009 heeft hij de daartoe strekkende aanvraag ingediend. Als gewenste ingangsdatum heeft appellant 26 augustus 2009 vermeld.
1.2.
Bij besluit van 12 januari 2010 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag buiten behandeling gesteld. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en vervolgens tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 december 2012, reg.nr. 11/520. Daarbij is de beslissing op het bezwaar vernietigd en aan het dagelijks bestuur de opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen op het door appellant tegen het besluit van 12 januari 2010 gemaakte bezwaar.
1.3.
Appellant heeft onder meer op 26 januari 2011 opnieuw bijstand aangevraagd bij het dagelijks bestuur, met als gewenste ingangsdatum 26 augustus 2009. Het dagelijks bestuur heeft die aanvraag bij besluit van 30 augustus 2012 afgewezen en dat besluit na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar bij uitspraak van 24 september 2013, 12/4687, ongegrond verklaard. De Raad heeft het hoger beroep tegen die uitspraak bij uitspraak van 7 augustus 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2679) ongegrond verklaard en de uitspraak van 24 september 2013 bevestigd.
1.4.
De gemeente Apeldoorn heeft appellant bijstand toegekend met ingang van 10 januari 2011.
1.5.
Bij besluit van 1 februari 2013 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 januari 2010 gegrond verklaard en besloten de aanvraag alsnog inhoudelijk te beoordelen. Na de ontvangst van bij appellant opgevraagde gegevens heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 19 april 2013 de aanvraag van 26 november 2009 afgewezen. Daaraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld doordat appellant niet volledig heeft voldaan aan zijn inlichtingen- en medewerkingsverplichting. De door appellant overgelegde gegevens zijn onvoldoende om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. De woon- en leefsituatie van appellant ten tijde van de aanvraag en die ten tijde van de gevraagde ingangsdatum van
26 augustus 2009 zijn niet duidelijk, evenmin als zijn financiële situatie.
1.6.
Bij besluit van 15 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 april 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het dagelijks bestuur de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat de woon- en leefsituatie van appellant niet kon worden vastgesteld. Gelet daarop komt de rechtbank niet toe aan beantwoording van de vraag of het dagelijks bestuur zich eveneens terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld vanwege onduidelijkheid over de financiële situatie van appellant.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft gemotiveerd betwist dat er onduidelijkheid bestaat over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie ten tijde hier van belang. Appellant meent dat hij recht heeft op bijstand over de periode van 26 augustus 2009 tot en met (lees: tot) 10 januari 2011.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In verband met het feit dat appellant vanaf 10 januari 2011 bijstand ontving van de gemeente Apeldoorn en geen aanspraak maakt op bijstand van het dagelijks bestuur vanaf die datum, loopt de hier te beoordelen periode van 26 augustus 2009, de door appellant gewenste ingangsdatum van de bijstand, tot 10 januari 2011.
4.2.
De Raad heeft al eerder een oordeel gegeven over het recht op bijstand van appellant over de hier te beoordelen periode. De Raad heeft immers in zijn uitspraak van 7 augustus 2014 geoordeeld over de afwijzing van de aanvraag van appellant van 26 januari 2011 om bijstand met ingang van 26 augustus 2009. De Raad heeft zich aldus uitgesproken over het recht op bijstand van appellant over de periode van 26 augustus 2009 tot de beslissing op die aanvraag op 30 augustus 2012. De Raad heeft daarbij overwogen dat de aanvraag van appellant van
26 januari 2011 een herhaalde aanvraag was ten opzichte van een eerdere aanvraag om bijstand, namelijk een aanvraag van 16 oktober 2009, die uiteindelijk is afgewezen. Voorts heeft de Raad overwogen dat geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden sindsdien, als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekende dat het dagelijks bestuur de aanvraag om bijstand van appellant van
26 januari 2011 terecht had afgewezen en dat appellant geen aanspraak kon maken op bijstand over de periode van 26 augustus 2009 tot 30 augustus 2012.
4.3.
De uitspraak van de Raad van 7 augustus 2014 heeft kracht van gewijsde gekregen. Daarmee is het besluit van 30 augustus 2012, inhoudende dat appellant geen recht op bijstand heeft over de periode van 26 augustus 2009 tot 30 augustus 2012, in rechte onaantastbaar geworden. De in het kader van de onderhavige aanvraag te beoordelen periode, zoals vermeld onder 4.1, valt geheel binnen die periode. De aanvraag van appellant strekt er aldus toe dat het dagelijks bestuur van dit eerdere besluit terugkomt.
4.4.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Er is alleen plaats voor inhoudelijk toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, is voor inhoudelijk toetsing geen plaats.
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd in zijn betoog dat de besluitvorming van het dagelijks bestuur onjuist is en het bestreden besluit geen stand houdt bevat geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van het besluit van 30 augustus 2012 zoals
onder 4.4 bedoeld.
4.6.
Gelet op 4.2 tot en met 4.5 slaagt de door appellant aangevoerde beroepsgrond niet. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en Y.J. Klik en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD