ECLI:NL:CRVB:2014:2679
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet gegrond tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake bijstandsaanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 24 september 2013 het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein de aanvraag van appellant om bijstand had afgewezen. Appellant had op 26 januari 2011 een herhaalde aanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, zoals vereist in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eerder, op 11 maart 2014, had de Raad het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet was betaald. Appellant heeft hiertegen verzet aangetekend, dat op 26 juni 2014 ter zitting werd behandeld. Tijdens deze zitting zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet in verzuim was, waardoor het verzet gegrond werd verklaard. Dit leidde tot de conclusie dat de eerdere uitspraak van 11 maart 2014 vervalt en dat het onderzoek naar het hoger beroep wordt voortgezet.
De Raad heeft vervolgens de beslissing van het college van 28 november 2012, waarin de afwijzing van de bijstandsaanvraag werd gehandhaafd, opnieuw beoordeeld. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het beroep en het hoger beroep. De uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier.