ECLI:NL:CRVB:2016:3415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
15/3604 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering in verband met geschiktheid voor de maatgevende functie van calculator

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als calculator voor 20 uur per week werkzaam was. Appellant meldde zich ziek op 30 juni 2014 vanwege voetklachten en ontving vanaf 2 juli 2014 een ZW-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 16 augustus 2014, omdat appellant geschikt werd geacht voor zijn maatgevende functie. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Limburg verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij naast voetklachten ook last had van depressieve klachten en andere gezondheidsproblemen. Het Uwv handhaafde zijn standpunt dat appellant in staat was zijn arbeid te verrichten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de (verzekerings)artsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hadden verricht en alle relevante informatie hadden betrokken. De Raad volgde de conclusie van de rechtbank dat appellant per 16 augustus 2014 in staat was zijn arbeid te verrichten. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

15/3604 ZW
Datum uitspraak: 14 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 april 2015, 13/3495 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.S.M. van Dijk hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 6 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 als calculator voor 20 uur per week werkzaam geweest. Op
30 juni 2014 heeft hij zich ziek gemeld wegens voetklachten. Met ingang van 2 juli 2014 is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Bij besluit van 15 augustus 2014 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant primair per 30 juni 2014 en subsidiair per 16 augustus 2014 beëindigd in verband met geschiktheid voor de maatgevende functie van calculator voor 20 uur per week. Aan dit besluit is een rapport van een arts van 15 augustus 2014 ten grondslag gelegd.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 10 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 augustus 2014 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het besluit van 15 augustus 2014 gehandhaafd in die zin dat appellant vanaf
16 augustus 2014 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Aan dit besluit is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 oktober 2014 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten, dan wel onzorgvuldig voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd. Appellant is terecht in staat geacht per 16 augustus 2014 zijn arbeid te verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ten tijde van belang niet alleen voetklachten had, maar ook depressieve klachten, klachten van duizeligheid, draaierigheid en hoge bloeddruk. Appellant heeft in hoger beroep een brief overgelegd van cardioloog
R.J. Manusama van 16 juni 2015 en een brief van KNO-arts T.D. Zijlker van 25 juni 2015, op basis waarvan zijn al eerder omschreven klachten nu naar zijn mening medisch te objectiveren zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In reactie op de door appellant in hoger beroep overgelegde medische stukken heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 juli 2015 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. In dit geval wordt onder zijn arbeid verstaan de functie van calculator voor 20 uur per week.
4.2.
Appellant is op het spreekuur van 15 augustus 2014 door een arts onderzocht. Ten tijde van dit onderzoek heeft appellant alleen voetklachten gemeld. De arts was bekend met de oorzaak van deze klachten. Er is een lichamelijk onderzoek verricht gericht op deze klachten. Ook is onderzoek gedaan naar de psyche van appellant, waarbij geen kenmerken van een stemmings- of depressieve stoornis zijn waargenomen. Appellant heeft de afgelopen tijd met zijn beperkingen kunnen werken. Aangezien er geen veranderingen zijn opgetreden kon hij dat ook nu doen.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant op het spreekuur/de hoorzitting van 2 oktober 2014 gezien. Appellant heeft toen te kennen gegeven naast zijn voetklachten ook psychische klachten te hebben. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zowel aan de lichamelijke als aan de psychische klachten aandacht besteed en vervolgens de conclusie van de arts onderschreven dat appellant geschikt was voor zijn arbeid.
4.4.
In beroep heeft appellant een verklaring van zijn huisarts overgelegd waarin deze stelt dat appellant sinds 18 augustus 2014 onder behandeling is in verband met een depressie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop geregeerd in zijn rapport van
14 januari 2015. Hij heeft erop gewezen dat de arts van het Uwv op 15 augustus 2014 geen aanwijzingen heeft gezien voor een depressieve stoornis. Hijzelf heeft die in bezwaar ook niet gezien; appellant was somber over zijn toekomst en hij was emotioneel op grond van zijn moeilijke situatie.
4.5.
In de in 3.1 genoemde brief van cardioloog Manusama tekent deze uit de mond van appellant op dat hij last heeft van onwelwordingen, waarbij hij zich draaierig en misselijk voelt. Hij gaat dan zitten, waarna de klachten zich dan meestal binnen enkele minuten normaliseren. Daarnaast heeft hij palpitaties die in de regel door diep zuchten na 5 minuten wegzakken. Manusama heeft voor de onwelwordingen geen cardiaal substraat kunnen aantonen. De klachten kunnen volgens hem al langer bestaan, maar een relatie met een onderliggend cardiaal lijden is (nog) niet gesteld. In de in 3.1 genoemde brief van KNO-arts Zijlker tekent deze uit de mond van appellant op dat hij een aantal keren per week, gedurende enkele minuten aanvallen heeft van draaiduizeligheid, hartkloppingen, benauwdheid en dat het hem zwart voor de ogen wordt. Zijlker heeft geen anatomisch substraat op KNO-gebied kunnen vinden. Als conclusie heeft hij vermeld duizeligheidsklachten, meest passend bij hyperventilatiesyndroom. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop gereageerd in zijn rapport van 28 juli 2015. Hij heeft geen aanleiding gezien om het eerder ingenomen standpunt te herzien. Van geobjectiveerde cardiale afwijkingen is geen sprake en zelfs al zouden zij er zijn, dan zouden zij geen belemmering opleveren voor het verrichten van de maatgevende arbeid. Hetzelfde geldt voor de beschreven klachten van hyperventilatie.
4.6.
Gelet op hetgeen in 4.2. tot en met 4.5 is overwogen wordt geoordeeld dat de (verzekerings)artsen het Uwv een zorgvuldig onderzoek hebben verricht en alle beschikbare informatie van de behandelend sector bij hun beoordeling hebben betrokken. Zij hebben inzichtelijk gemotiveerd waarom appellant op de datum in geding in staat moet worden geacht zijn arbeid te verrichten. De door appellant overgelegde stukken van de behandelend sector bieden geen aanknopingspunten om hierover anders te oordelen. Het oordeel van de rechtbank dat appellant terecht per 16 augustus 2014 in staat is geacht zijn arbeid te verrichten wordt dan ook gevolgd. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en H.G. Rottier en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) J.M.M. van Dalen

SS