ECLI:NL:CRVB:2016:3372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
14/894 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Ziektewetuitkering en Wajong-aanspraken met herstel van gebreken in besluitvorming

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een appellante die aanspraak maakt op een Ziektewetuitkering en Wajong-voorzieningen. De Raad heeft eerder op 30 september 2015 een tussenuitspraak gedaan waarin gebreken in de besluitvorming van het Uwv werden geconstateerd. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ingediend, waarin de eerder geconstateerde gebreken zijn hersteld. De Raad oordeelt dat de beoordeling van de aanspraken van appellante op grond van de Wet Wajong te beperkt was en dat de weigering om ziekengeld te verstrekken niet afdoende gemotiveerd was. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport inzichtelijk gemaakt dat appellante, behoudens een bepaalde periode, functionele beperkingen had, maar dat zij op de relevante data in staat was om ten minste 75% van het minimumloon te verdienen. De Raad heeft geoordeeld dat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Tevens is het Uwv veroordeeld in de kosten van appellante, die zijn begroot op € 3.422,-.

Uitspraak

14/894 ZW
Datum uitspraak: 14 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
31 december 2013, 13/1806 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 30 september 2015 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2015:3358).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij brief van 11 december 2015 een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden.
Appellante heeft een zienswijze ingezonden, waarna het Uwv desgevraagd een reactie heeft ingezonden.
De Raad heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uiteenzetting van de feiten waarvan bij de oordeelsvorming wordt uitgegaan, verwijst de Raad naar de tussenuitspraak.
2. In de tussenuitspraak is geoordeeld dat de beoordeling van de aanspraken van appellante op grond van de Wet Wajong te beperkt is geweest en dat de weigering om aan appellante op en na 17 oktober 2011geen ziekengeld te verstrekken niet berust op een afdoende motivering.
3.1.
In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 oktober 2015 is inzichtelijk gemotiveerd dat voor appellante, behoudens in de periode van 20 september 2010 tot 17 oktober 2011, functionele beperkingen gelden zoals vastgelegd in een bij dat rapport behorende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) (gedateerd 12 november 2015). Die beperkingen golden voor haar op [datum] 2005 (18e verjaardag), op 29 december 2008 (een jaar voor de eerste Wajong-aanvraag), 17 oktober 2011(herstel ziekte), 9 januari 2012 (nieuwe ziekmelding) en 30 juli 2012 (herhaalde Wajong-aanvraag). Uit dit rapport blijkt dat de verzekeringsarts de eerdere bevindingen en de gegevens van appellantes KNO-arts en de aanwezige psychologische gegevens bij de beoordeling heeft betrokken. De aldus weergegeven beperkingen zijn met dit rapport afdoende gemotiveerd. Appellante heeft geen nadere gronden aangevoerd of medische gegevens ingebracht die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van deze medische beoordeling. Met dit rapport zijn de medische gebreken in de besluitvorming over de Wajong- en Ziektewetaanspraken van appellante geheeld.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 9 november 2015 en in het aanvullend rapport van 5 februari 2016 afdoende gemotiveerd dat, uitgaande van de in 3.1 genoemde FML, appellante op de genoemde data in staat was ten minste 75% van het minimumloon te verdienen, zodat zij terecht niet alsnog als arbeidsongeschikt in de zin van de Wet Wajong is aangemerkt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft toegelicht dat voor appellante voldoende passende functies aanwezig zijn op grond waarvan zij geen relevant verlies aan verdienvermogen heeft.
3.3.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat ten onrechte achteraf de
ZW-aanspraken van appellante per 17 oktober 2011 zijn beëindigd. In lijn met wat is overwogen in ECLI:NL:CRVB:2009:BH4979 heeft appellante redelijkerwijs kunnen begrijpen dat haar recht op ZW-uitkering per 17 oktober 2011 zou worden beëindigd. Daartoe wordt van belang geacht dat namens het Uwv aan appellante op 30 september 2011 schriftelijk kenbaar is gemaakt dat zij per 17 oktober 2011 hersteld wordt geacht, dat zij vanaf die datum geen ZW-uitkering heeft ontvangen maar op grond van haar aanvraag daartoe een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en dat zij tot haar nieuwe ziekmelding op
20 juni 2012 niet op de beëindiging van de ZW-uitkering geeft gereageerd.
4. Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van afdoende gemotiveerde besluiten is er aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen evenals het bestreden besluit en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. De kosten van rechtsbijstand door Hopman worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 992,- in bezwaar, € 992,- in beroep en € 1.438,- in hoger beroep, totaal € 3.422,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 19 februari 2013;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.422,-
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en H. van Leeuwen en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M.S.E.S. Umans

SS