ECLI:NL:CRVB:2016:3364
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Disciplinaire straf en plichtsverzuim van een penitentiair inrichtingswerker
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een penitentiair inrichtingswerker tegen een disciplinaire straf opgelegd door de Minister van Veiligheid en Justitie. De appellante, werkzaam in een penitentiaire inrichting, kreeg een voorwaardelijke schorsing van één maand met een proeftijd van twee jaar opgelegd wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was het gevolg van het vergeten van een portofoon en het kwijtraken van sleutels, wat ernstige risico's voor de orde en veiligheid in de inrichting met zich meebracht. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat, hoewel de verweten gedragingen als plichtsverzuim zijn te beschouwen, de opgelegde straf niet evenredig is aan de ernst van de feiten. De Raad stelt vast dat appellante tijdens haar langdurige dienstverband niet eerder disciplinair is bestraft en dat de omstandigheden rondom haar gedragingen, waaronder een recente EMDR-behandeling, in aanmerking moeten worden genomen. De Raad vernietigt het besluit van de minister en legt in plaats daarvan een schriftelijke berisping op, die als een passende straf wordt beschouwd. De minister wordt ook veroordeeld in de proceskosten van appellante, tot een bedrag van € 744,-.