ECLI:NL:CRVB:2016:3329

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
15-4107 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering na werkzaamheden als zelfstandige

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante was sinds 2 april 2012 in aanmerking voor een WW-uitkering, maar het Uwv heeft vastgesteld dat zij in de periode van 24 februari 2014 tot en met 13 juli 2014 als zelfstandige heeft gewerkt. Dit leidde tot een herziening van haar uitkering en een terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. De rechtbank Den Haag heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de boete die het Uwv had opgelegd, gedeeltelijk herroepen.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelt dat appellante haar hoedanigheid van werknemer blijvend heeft verloren door de werkzaamheden als zelfstandige. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de herziening van de WW-uitkering en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen in stand blijven. De Raad heeft echter ook geconstateerd dat de boete die door het Uwv was opgelegd, gelet op de persoonlijke omstandigheden van appellante, geheel moet worden geschrapt.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellante gegrond. Het Uwv wordt veroordeeld in de kosten van rechtsbijstand van appellante, die in totaal € 1.984,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 september 2016.

Uitspraak

15/4107 WW
Datum uitspraak: 7 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 mei 2015, 14/11260 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2016. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is met ingang van 2 april 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), gebaseerd op een verlies van gemiddeld 44,16 arbeidsuren per week. Appellante is verzocht om iedere vier weken de gewerkte uren per week door te geven.
1.2.
Bij besluit van 23 augustus 2013 heeft het Uwv appellante toestemming verleend om in de periode van 26 augustus 2013 tot en met 23 februari 2014 (startperiode) met behoud van haar WW-uitkering werkzaamheden als zelfstandige te verrichten en is haar WW-uitkering met 29% verlaagd. Bij besluit van 20 februari 2014 heeft het Uwv die verlaging met ingang van 24 februari 2014 beëindigd op de grond dat appellante stopte met haar werkzaamheden als zelfstandig ondernemer.
1.3.
Op 22 juli 2014 heeft het Uwv tijdens een steekproef geconstateerd dat de onderneming [naam onderneming] op naam van appellante in Suwinet was geregistreerd en dat appellante haar werkzaamheden vanuit die onderneming aanbood via een website. Appellante is uitgenodigd voor een gesprek met een inspecteur van het Uwv op
29 juli 2014. Tijdens dat gesprek heeft appellante onder meer verklaard dat zij na de startperiode tien uur per week is blijven werken als zelfstandige, in welke tijd zij op internet zocht naar mogelijke werkzaamheden als zelfstandige en contacten legde met bedrijven die voor haar konden bemiddelen om werk als zelfstandige te krijgen. Zij heeft deze uren niet als werken gezien. Daarnaast heeft zij gemeld dat zij op vrijdag 25 juli 2014 4,5 uur freelance heeft gewerkt in de thuiszorg.
1.4.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 5 september 2014 heeft het Uwv (i) over de periode van 24 februari 2014 tot en met 13 juli 2014 de WW-uitkering van appellante herzien voor tien uur per week en een bedrag van € 115,67 als onverschuldigd betaald van appellante teruggevorderd, en (ii) aan appellante een boete opgelegd van € 776,44.
1.5.
Bij besluit van 14 augustus 2014 heeft het Uwv (iii) de WW-uitkering van appellante vanaf 21 juli 2014 herzien voor 14,5 uur per week.
1.6.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1.4 en 1.5 genoemde besluiten. Bij beslissing op bezwaar van 3 november 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv deze bezwaren ongegrond verklaard. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij over de hoogte van de boete is beslist, het boetebesluit van 5 september 2014 gedeeltelijk herroepen en appellante een boete opgelegd van € 60,-. Volgens de rechtbank heeft het Uwv (i) de uitkering van appellante terecht over de periode van 24 februari 2014 tot en met 13 juli 2014 herzien voor tien uur per week en de te veel betaalde WW-uitkering van haar teruggevorderd, omdat zij voor de uren dat zij als zelfstandige werkte niet langer is te beschouwen als werknemer in de zin van de WW;
(ii) zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat de boete dient te worden beperkt tot
€ 60,-; (iii) de WW-uitkering van appellant terecht vanaf 21 juli 2014 voor 14,5 uur per week beëindigd.
3. Appellante heeft in hoger beroep betwist dat zij vanaf 24 februari 2014 als zelfstandige heeft gewerkt. Volgens haar is er een dringende reden om af te zien van de terugvordering en de boete. Zij heeft verder betwist dat er een grond is om haar WW-uitkering per 21 juli 2014 voor 14,5 uur per week te beëindigen, omdat zij uitsluitend eenmalig een aantal uren als zelfstandige heeft gewerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Herziening en terugvordering
4.1.
Voor een weergave van de relevante wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de onderdelen 4.1 tot en met 4.5 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft in de onderdelen 5 en 6 van de aangevallen uitspraak op juiste gronden gemotiveerd waarom de herziening van de WW-uitkering van appellante per
24 februari 2014 onderscheidenlijk 21 juli 2014 en de terugvordering in stand moeten blijven. Voor zover nog onzekerheid bestaat over de precieze omvang van de indirecte uren van appellante als zelfstandige vanaf 24 februari 2014 kan die onzekerheid niet ten voordele van appellante strekken, nu zij deze zelf heeft veroorzaakt door geen melding te maken van deze werkzaamheden. De stelling dat appellante uitsluitend eenmalig een aantal uren als zelfstandige heeft gewerkt, mist feitelijke grondslag en is bovendien in tegenspraak met wat appellante zelf aan gewerkte uren heeft opgegeven in de weken 30 tot en met 32 van 2014 op het inkomstenformulier van 11 augustus 2014. Appellante heeft over die gewerkte uren de hoedanigheid van werknemer blijvend verloren (zie onder meer de uitspraken van 8 december 1992, ECLI:NL:CRVB:1992:AK9784, en van 9 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4445, over artikel 8, tweede lid, van de WW zoals dat gold tot 1 januari 2015). De beroepsgronden tegen de herziening en de terugvordering slagen dus niet.
Boete
4.3.
Ter zitting heeft het Uwv zijn standpunt over de boete opnieuw gewijzigd. De door de rechtbank opgelegde boete moet gelet op de persoonlijke omstandigheden van appellante geheel worden geschrapt. Er is geen grond om hierover anders te oordelen. De beslissing van de rechtbank over de boete kan daarom niet in stand blijven.
Slotsom
5. Het hoger beroep slaagt. Omwille van de duidelijkheid zal de Raad de aangevallen uitspraak geheel vernietigen en doen wat de rechtbank zou behoren te doen.
Kosten
6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van aan appellante verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden in bezwaar begroot op € 496,-, in beroep op € 992,- en in hoger beroep op € 496,-, in totaal € 1.984,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 november 2014, voor zover daarbij de boete is gehandhaafd;
- herroept het boetebesluit van 5 september 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in
de plaats treedt van het besluit van 3 november 2014;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.984,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van R. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) R. Troelstra
GdJ