ECLI:NL:CRVB:2016:3287
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening van niet rechthebbende moeder van Nederlands kind in afwachting van uitkomst pre-judiciële vraagstelling Hof van Justitie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een moeder zonder geldige verblijfsstatus, die in Nederland verblijft met haar dochter. De moeder, geboren in Kameroen, heeft geen rechtmatig verblijf en heeft een verzoek om bijstand ingediend, dat door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is afgewezen. De moeder heeft in hoger beroep gesteld dat zij recht heeft op bijstand op basis van het verblijfsrecht dat zij zou hebben afgeleid van haar dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de moeder en haar dochter in een moeilijke financiële situatie verkeren, maar heeft geoordeeld dat er geen spoedeisende situatie is die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De moeder heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de ontwikkeling van haar dochter schade lijdt door het ontbreken van een inkomen. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de moeder en haar dochter onderdak hebben en dat er al enige financiële ondersteuning is in de vorm van alimentatie en kinderbijstand.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de belangen van de moeder niet opwegen tegen de publieke belangen van het college om geen middelen zonder rechtsgrond te besteden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in zaken die betrekking hebben op sociale bijstand en verblijfsrecht.