ECLI:NL:CRVB:2016:3286
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening kinderbijslag op basis van verblijfsstatus
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die geen aanspraak kan maken op kinderbijslag vanwege haar verblijfsstatus. Verzoekster, geboren in 1988 en afkomstig uit voormalig Joegoslavië, heeft sinds 2004 een relatie met een Nederlander en heeft twee kinderen. De aanvraag om kinderbijslag werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) omdat verzoekster geen geldige verblijfsstatus heeft. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van verzoekster ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de afwijzing van de kinderbijslag niet leidt tot een onomkeerbare situatie voor verzoekster en haar kinderen, aangezien zij niet gedwongen worden de EU te verlaten. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster, die afhankelijk is van kinderbijslag voor levensonderhoud, afgewogen tegen het belang van de Svb om geen publieke middelen zonder rechtsgrond te besteden. De voorzieningenrechter concludeert dat de kinderbijslag geen laatste financieel vangnet is en dat er geen financiële spoedeisendheid is die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van verblijfsstatus in relatie tot sociale zekerheidsrechten en de rol van de voorzieningenrechter in het afwegen van belangen in dergelijke zaken. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.