ECLI:NL:CRVB:2016:3257
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand; beoordeling van woonplaats en inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 22 september 2009 bijstand, maar er ontstond twijfel over haar woonplaats na een melding dat zij met haar zoontje in de woning van een bijstandontvanger in Haarlem was aangetroffen. Na een onderzoek door het college, dat onder andere bankafschriften en een huisbezoek omvatte, werd vastgesteld dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde. Het college herzag de bijstand en vorderde een bedrag van € 5.167,40 terug. Tevens werd een boete opgelegd van 100% van het benadelingsbedrag wegens schending van de inlichtingenverplichting.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante gegrond, vernietigde de boete, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken, omdat appellante haar woonplaats niet in de gemeente had en de inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad oordeelde dat de boete, die was opgelegd onder het oude regime, moest worden verlaagd naar € 710,-, rekening houdend met de financiële omstandigheden van appellante. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak voor wat betreft de hoogte van de boete en bevestigde de overige onderdelen van de uitspraak van de rechtbank.