In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving, meldde zich ziek vanwege epilepsie. Het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat zij per 20 juni 2013 weer in staat was om haar werkzaamheden te verrichten, en beëindigde haar ziekengeld. Appellante was het hier niet mee eens en ging in beroep. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de klachten van appellante niet objectiveerbaar waren. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat appellante geschikt was voor haar maatgevende arbeid en dat het Uwv terecht ziekengeld had geweigerd. De uitspraak werd gedaan op 31 augustus 2016.