In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, geboren in 1984, heeft een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar aanvraag afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad heeft psychiater W.H.J. Mutsaers als deskundige benoemd om de gezondheidstoestand van appellante te beoordelen. Mutsaers concludeerde dat appellante beperkte mogelijkheden heeft om in arbeid te functioneren, vooral door sociale angsten en een laag intelligentieniveau. Hij stelde vast dat appellante niet in staat is om complex werk te verrichten en dat zij behoefte heeft aan een gestructureerde werkomgeving. De Raad oordeelde dat het deskundigenrapport zorgvuldig en consistent was en dat de conclusies van Mutsaers overtuigend waren.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank, omdat er geen redenen waren om de medische beoordeling van het Uwv niet te volgen. De Raad oordeelde dat de medische grondslag voor zowel de WIA- als de Wajong-uitkering onderschreven moest worden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de ondertekening van de voorzitter en de griffier.