ECLI:NL:CRVB:2016:3189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
26 augustus 2016
Zaaknummer
13/5303 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag voor WIA- en Wajong-uitkering na psychisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, geboren in 1984, heeft een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar aanvraag afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft psychiater W.H.J. Mutsaers als deskundige benoemd om de gezondheidstoestand van appellante te beoordelen. Mutsaers concludeerde dat appellante beperkte mogelijkheden heeft om in arbeid te functioneren, vooral door sociale angsten en een laag intelligentieniveau. Hij stelde vast dat appellante niet in staat is om complex werk te verrichten en dat zij behoefte heeft aan een gestructureerde werkomgeving. De Raad oordeelde dat het deskundigenrapport zorgvuldig en consistent was en dat de conclusies van Mutsaers overtuigend waren.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank, omdat er geen redenen waren om de medische beoordeling van het Uwv niet te volgen. De Raad oordeelde dat de medische grondslag voor zowel de WIA- als de Wajong-uitkering onderschreven moest worden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de ondertekening van de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/5303 WWAJ
Datum uitspraak: 24 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
3 september 2013, 13/449 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigden door
mr. A. Ruis.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om beide partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Appellante heeft een verslag van een psychodiagnostisch onderzoek ingezonden. Het Uwv heeft zowel een verzekeringsgeneeskundig als een arbeidskundig rapport ingezonden, waarop appellante haar reactie heeft gegeven.
Het Uwv heeft met een nader verzekeringsgeneeskundig en een nader arbeidskundig rapport geantwoord op vragen van de Raad.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 27 mei 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen.
Het onderzoek is heropend en de Raad heeft psychiater W.H.J. Mutsaers als deskundige benoemd. Op zijn rapport van 4 februari 2016 hebben beide partijen een reactie gegeven.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [in] 1984. Zij heeft, voornamelijk via uitzendbureaus, meerdere banen gehad. Laatstelijk was ze werkzaam als productiemedewerker voor ruim 30 uur per week. Ze is op 27 februari 2010 uitgevallen met psychische klachten. Op 7 juni 2012 heeft ze een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 20 juli 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 23 juni 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij hetzelfde besluit heeft het Uwv vastgesteld dat appellante ook geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), omdat zij geacht wordt op de mogelijke ingangsdatum van die uitkering ten minste 75% van het maatmaninkomen te kunnen verdienen.
1.2.
Bij besluit van 17 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 20 juli 2013 ongegrond verklaard en zijn beslissingen gehandhaafd dat appellante niet voor een WIA-uitkering en evenmin voor een Wajong-uitkering in aanmerking komt.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het bestreden besluit zorgvuldig voorbereid en is er geen reden voor twijfel aan de juistheid van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt en waarin de opvatting van het Uwv over zowel de psychische als de fysieke belastbaarheid van appellante nader is toegelicht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante – samengevat – aangevoerd dat zij veel meer beperkingen heeft voor het verrichten van arbeid dan zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 januari 2013. Zij doet zich altijd beter voor dan zij is en daarom wordt zij vaak overschat en overvraagd. Ze heeft het in haar werk nooit lang ergens kunnen volhouden. Haar intelligentie is beneden gemiddeld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Psychiater Mutsaers is als deskundige benoemd omdat op grond van wat partijen ter zitting en onder verwijzing naar in het geding gebrachte stukken hebben gesteld, voor de Raad onvoldoende duidelijk was geworden in welke mate ziekte of gebrek in psychiatrische zin het functioneren van appellante in arbeid heeft bepaald en of met de FML van 14 januari 2013 een juist beeld is gegeven van de mogelijkheden en beperkingen van appellante om in passende functies werkzaam te zijn. Mutsaers heeft een onderzoek ingesteld, gerapporteerd over de gezondheidstoestand van appellante per 23 juni 2012 en 20 juli 2012 en de door de Raad gestelde vragen beantwoord.
4.2.
Uit zijn rapport van 4 februari 2016 blijkt dat Mutsaers kennis heeft genomen van alle medische stukken en appellante heeft onderzocht. Hij heeft vastgesteld dat appellante gebukt gaat onder sociale angsten, maar dat niet gesproken kan worden van een sociale fobie omdat zij geen duidelijke paniekaanvallen heeft. Mutsaers heeft – in verband met het bij een psychodiagnostisch onderzoek in 2013 gevonden functioneren van appellante op het grensvlak van zwakbegaafd en beneden gemiddeld niveau – in zijn rapport uiteengezet dat zwakbegaafdheid niet gezien wordt als een psychische stoornis of afwijking, maar dat het in de zogenoemde DSM wel beschouwd wordt als reden tot zorg. Volgens de deskundige betekent dat dat appellante wel beperkingen heeft voor het verrichten van arbeid. Op de in dit geding relevante data van 23 juni 2012 en 20 juli 2012 was appellante beperkt in haar persoonlijk functioneren en voor het verrichten van arbeid. Als belangrijkste beperkingen heeft de deskundige benoemd dat appellante niet in staat is om werk van enige complexiteit te verrichten en dat ze geen werk kan doen dat niet overzichtelijk is. Ze is aangewezen op eenvoudig en overzichtelijk werk in een rustige, zeer gestructureerde en overzichtelijke omgeving. Ze moet in haar werk worden bijgestuurd en geholpen worden met de planning, als het werk dat vereist. Mutsaers heeft te kennen gegeven dat hij zich kan verenigen met de beperkingen zoals die door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn beschreven in de verzekeringsgeneeskundige rapporten en zijn vastgelegd in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren), 2 (sociaal functioneren) en 6 (werktijden) van de FML van 14 januari 2013.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft kennisgenomen van alle beschikbare medische gegevens en de uitkomsten van psychodiagnostisch onderzoeken in 1998 en 2013 bij zijn beoordeling betrokken. Zijn diagnostische classificatie en zijn antwoorden op de hem door de Raad gestelde vragen sluiten aan bij de gegevens die hij in zijn onderzoek heeft verkregen.
4.4.
Nu de door appellante tegen dit rapport aangevoerde bezwaren een herhaling vormen van wat al eerder tegen de medische grondslag van het bestreden besluit was aangevoerd, is hierin geen grond gelegen om de conclusies van psychiater Mutsaers niet te volgen. Het Uwv heeft in zijn brief van 29 april 2016 en het daarbij gevoegde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 april 2016 overtuigend uiteengezet dat bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling is uitgegaan van de benodigde begeleiding van appellante op het door de deskundige omschreven niveau. De medische grondslag van het bestreden besluit moet dan ook zowel voor de gevraagde WIA-uitkering als voor de gevraagde Wajong-uitkering worden onderschreven.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid zijn er geen redenen om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet passend te achten voor appellante.
5. Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe als voorzitter en H.G. Rottier en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016.
(getekend) M. Greebe
(getekend) P. Boer

SS