1.8.Bij besluit van 14 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor, voor zover van belang, de bezwaren tegen de besluiten van 25 maart 2013 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat uit de door appellant in het kader van een intensieve controle verstrekte stukken ter verantwoording van het pgb is gebleken dat de administratie niet klopt. De urendeclaraties komen niet overeen met de betalingen die appellant heeft gedaan aan zijn zorgverleners. Het is het Zorgkantoor niet duidelijk waar de betalingen van appellant op gebaseerd zijn. Appellant heeft zich daarmee niet gehouden aan de verplichtingen van het pgb. De verleningsbesluiten voor het jaar 2012 en 2013 zijn daarom terecht ingetrokken. Het Zorgkantoor heeft bij weging van de belangen van appellant en het Zorgkantoor besloten de terugvordering te verlagen tot € 3.456,35. Daarmee heeft het Zorgkantoor het totaalbedrag dat appellant volgens de bankafschriften heeft betaald aan zijn zorgverleners – met uitzondering van het voor J. Koek betaalde bedrag van € 773,50 – alsnog geaccepteerd voor de verantwoording over 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij het verleningsbesluit over 2013 is ingetrokken en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het de budgetafrekening over 2012 en de intrekking van het verleningsbesluit van 15 december 2011 betreft, in stand kon blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het geschil over de budgetafrekening over 2012 zich beperkt tot de door het Zorgkantoor afgekeurde betalingen aan Koek. De rechtbank is van oordeel dat het Zorgkantoor op goede gronden de betalingen aan Koek heeft afgekeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verantwoording van appellant niet overeenkomt met de bedragen op de bankafschriften en dat appellant daarom niet volgens de regelgeving volledige verantwoording heeft afgelegd over het aan hem in 2012 toegekende pgb. Het Zorgkantoor was daarom bevoegd de verleningsbeschikking op grond van artikel 2.6.12 en artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) in te trekken. Volgens de rechtbank is appellant, doordat het Zorgkantoor bij het bepalen van het bedrag van de terugvordering alsnog rekening heeft gehouden met de daadwerkelijk betaalde bedragen, niet tekort gedaan.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij het gehele pgb over 2012 heeft verantwoord en dat de rechtbank ten onrechte het Zorgkantoor heeft gevolgd in het buiten beschouwing laten van de betalingen aan Koek. De rekening waarop de bedragen zijn gestort kan volgens appellant niet doorslaggevend worden geacht voor de vraag of de betalingen goed verantwoord zijn. Ter zitting heeft appellant zijn hoger beroep, voor zover dat ziet op het oordeel van de rechtbank dat aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand te laten, gelet op nader gemaakte afspraken met het Zorgkantoor, ingetrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Ingevolge artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder e, en achtste lid, aanhef en onder b, van de Rsa, voor zover hier van belang, wordt bij de verlening van het netto pgb aan de verzekerde de verplichting opgelegd om binnen zes weken na het einde van de eerste helft van een kalenderjaar verantwoording af te leggen over de besteding van het verleende pgb.
4.1.2.Ingevolge artikel 2.6.12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Rsa kan de verleningsbeschikking worden ingetrokken met ingang van de dag waarop de verzekerde de opgelegde verplichtingen niet nakomt.
4.1.3.Ingevolge artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen onverschuldigd betaalde voorschotten worden teruggevorderd.