Uitspraak
mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
12 december 2013 tot en met 31 december 2013.
BESLISSING
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die in dienst was bij een uitzendbureau, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn dagloon voor de Ziektewet (ZW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had het dagloon vastgesteld op € 67,47, gebaseerd op het loon dat appellant had ontvangen uit de dienstbetrekking waaruit zijn arbeidsongeschiktheid was ontstaan. Appellant betoogde dat ook het loon van een eerdere werkgever, waar hij voor dezelfde eigenaar had gewerkt, in de berekening van het dagloon betrokken had moeten worden.
De Raad overwoog dat volgens de geldende wetgeving alleen het loon uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, in aanmerking kan worden genomen voor de vaststelling van het dagloon. De Raad bevestigde dat de eigenaar van de werkgeefster, die ook eigenaar was van de eerdere werkgever van appellant, geen invloed had op de juridische status van de dienstbetrekkingen. De Raad oordeelde dat de eerdere dienstbetrekking niet kon worden betrokken bij de berekening van het dagloon, omdat appellant een afzonderlijke arbeidsovereenkomst had gesloten met de werkgeefster.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan.