ECLI:NL:CRVB:2016:3166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
15/1248 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het dagloon in het kader van de Ziektewet na beëindiging van een dienstverband

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die in dienst was bij een uitzendbureau, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn dagloon voor de Ziektewet (ZW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had het dagloon vastgesteld op € 67,47, gebaseerd op het loon dat appellant had ontvangen uit de dienstbetrekking waaruit zijn arbeidsongeschiktheid was ontstaan. Appellant betoogde dat ook het loon van een eerdere werkgever, waar hij voor dezelfde eigenaar had gewerkt, in de berekening van het dagloon betrokken had moeten worden.

De Raad overwoog dat volgens de geldende wetgeving alleen het loon uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, in aanmerking kan worden genomen voor de vaststelling van het dagloon. De Raad bevestigde dat de eigenaar van de werkgeefster, die ook eigenaar was van de eerdere werkgever van appellant, geen invloed had op de juridische status van de dienstbetrekkingen. De Raad oordeelde dat de eerdere dienstbetrekking niet kon worden betrokken bij de berekening van het dagloon, omdat appellant een afzonderlijke arbeidsovereenkomst had gesloten met de werkgeefster.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

15/1248 ZW
Datum uitspraak: 24 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 januari 2015, 14/4501 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.A.C. Klein Hesselink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2016. Namens appellant is mr. Klein Hesselink verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 12 december 2013 in dienst getreden van Uitzendbureau [naam uitzendbureau] B.V. (werkgeefster). Op 27 januari 2014 is het dienstverband met werkgeefster beëindigd. Appellant is op 17 februari 2014 ziek gemeld bij het Uwv. Bij besluit van 14 maart 2014 is appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend waarbij het dagloon is vastgesteld op € 67,47.
2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 maart 2014. Bij beslissing op bezwaar van 20 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 14 maart 2014 gehandhaafd. Het Uwv heeft daarbij het refertejaar vastgesteld op de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. Voor de dagloonberekening is uitgegaan van het loon dat appellant in het refertejaar ontving uit het dienstverband waaruit de arbeidsongeschiktheid is ontstaan. In het geval van appellant is dat het dienstverband met werkgeefster. Het dagloon is daarom gebaseerd op het loon voor de sociale verzekeringen dat appellant vanuit dat dienstverband heeft genoten van
12 december 2013 tot en met 31 december 2013.
3. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard en het standpunt van het Uwv onderschreven. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat appellant door ziekte arbeidsongeschikt is geworden uit de op 12 december 2013 aangevangen dienstbetrekking bij werkgeefster. Nu [naam B.V.] B.V. een andere rechtspersoon is en appellant daarmee een afzonderlijke arbeidsovereenkomst heeft gesloten, kan het loon dat appellant uit die dienstbetrekking heeft genoten niet bij de vaststelling van het dagloon worden betrokken.
4.1.
Appellant heeft ter zitting zijn hoger beroep beperkt tot de grond dat de dienstbetrekking bij de voorafgaande werkgever [naam B.V.] B.V. ook had moeten worden betrokken bij de berekening van het dagloon omdat achter werkgeefster en [naam B.V.] B.V. dezelfde natuurlijke persoon zit die eigenaar is van de twee bedrijven. Appellant is overgegaan van het ene bedrijf naar het andere bedrijf en bleef hetzelfde werk doen voor hetzelfde loon.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt volstaan te verwijzen naar onderdeel 3 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt nog toegevoegd artikel 3, eerste lid, aanhef, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit), zoals dit gold ten tijde hier van belang, onder meer bepaalde dat voor de vaststelling van het dagloon voor de ZW onder loon wordt verstaan het loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, genoten uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden.
5.2.
Artikel 3, eerste lid (oud), van het Dagloonbesluit bood geen mogelijkheid voor een vaststelling van het dagloon op een manier als door appellant bepleit. Slechts het loon uit de dienstbetrekking waaruit appellant ziek is geworden, werd op grond van artikel 3, eerste lid, van het Dagloonbesluit gehanteerd voor de berekening van het ZW-dagloon en dat is het loon dat appellant bij werkgeefster heeft genoten. Dat de eigenaar van werkgeefster tevens eigenaar is van een eerdere werkgeefster van appellant maakt dit niet anders.
5.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) B. Dogan

SS