Uitspraak
9 januari 2015, 13/5558 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, geboren in 1952, heeft een aanvraag ingediend voor een indicatie voor Persoonlijke verzorging, Verpleging en Begeleiding op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De aanvraag werd afgewezen door het CIZ, dat zich baseerde op een medisch advies waarin werd gesteld dat de appellante lichte beperkingen had, maar dat de behandeling die zij nodig had vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend was op de AWBZ-zorg. De rechtbank had eerder het beroep van de appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische adviezen van I. Dammar en N. Shahbazi-Kokshoorn. De Raad concludeert dat er geen reden is om aan de zorgvuldigheid en juistheid van deze adviezen te twijfelen. De appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere adviezen zouden ondermijnen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de behandeling vanuit de Zvw voorligt op de aanspraak op AWBZ-zorg. Het hoger beroep van de appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.