ECLI:NL:CRVB:2016:3159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
15/2958 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten op basis van medische beoordeling en geschiktheid oude woning

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1949, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die zijn verzoek om een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) had afgewezen. Appellant heeft medische klachten, waaronder een aandoening aan zijn rechterheup en schouderklachten, en heeft in 2013 een aanleunwoning geaccepteerd. Hij verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting, omdat hij meende dat zijn oude woning niet meer geschikt was door zijn beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de medische beoordelingen van de GGD-arts en de adviezen van verschillende zorgverleners. De Raad concludeert dat de oude woning van appellant, ondanks de drempels en de hoge instap van de douche, geschikt was voor normaal gebruik. De Raad oordeelt dat er geen noodzaak was voor aanpassingen aan de oude woning, omdat appellant in staat was om gebruik te maken van de douche en geen rolstoelafhankelijk was.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagt. De Raad concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de geschiktheid van de oude woning voor appellant.

Uitspraak

15/2958 WMO
Datum uitspraak: 24 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 april 2015, 14/2256 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.N. Hermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2016. Namens appellant is verschenen mr. Hermans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F. Jans-Rakers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1949, heeft medische klachten, waaronder een aandoening aan zijn rechterheup en klachten aan zijn linker- en rechterschouder. Appellant woonde in een met een lift bereikbare gelijkvloerse woning in [plaatsnaam] . Met ingang van 1 mei 2013 heeft appellant in [woonplaats] een aanleunwoning geaccepteerd, die eveneens gelijkvloers en per lift bereikbaar is.
1.2.
Appellant heeft op 16 april 2013 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten aangevraagd. Daarbij heeft hij toegelicht dat een aanleunwoning dringend gewenst is vanwege pijnklachten bij lopen en staan. Ook veroorzaken zijn schouderklachten moeilijkheden bij huishoudelijke werkzaamheden.
1.3.
Uit de rapportage aanvraag woonvoorziening komt naar voren dat het college op 26 april 2013 een onderzoek heeft ingesteld bestaande uit een door de Wmo-consulent afgelegd huisbezoek aan de woning te [plaatsnaam] (oude woning) in aanwezigheid van appellant. Bij het huisbezoek is naar voren gekomen dat appellant in de hal van de oude woning een drempelhulp heeft aangebracht en dat de douchebak een instaphoogte heeft van 20 centimeter. Appellant is doorgaans in staat gebruik te maken van de douche. Eén- of tweemaal per jaar heeft appellant zodanig ernstige heupklachten dat hij zich hooguit enkele meters lopend kan verplaatsen. Hij maakt dan in huis geen gebruik van loophulpmiddelen. Ook maakt hij dan geen gebruik van passende zorg, zoals persoonlijke verzorging. Indien zijn mobiliteit hem in de steek laat, wast appellant zich aan de wastafel.
1.4.
Bij besluit van 21 mei 2013 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat uit onderzoek is gebleken dat het normale gebruik van de oude woning voor appellant niet in het gedrang komt.
1.5.
Bij besluit van 10 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 mei 2013 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college adviezen van 2 oktober 2013 en 27 januari 2014 van H. Buddingh, arts bij de GGD Zuid Limburg (GGD), ten grondslag gelegd. Op grond van de bevindingen van het oriënterend onderzoek op het spreekuur van de GGD-arts op 18 september 2013, de van orthopeed Verburg verkregen informatie met beeldmateriaal van 22 oktober 2013, de brief van fysiotherapeut M. ten Bokum van 30 oktober 2013 en de brief van huisarts in opleiding R. Langen van 7 november 2013 heeft de GGD-arts het volgende geconcludeerd. Appellant heeft een beperkte functie van de rechterheup als gevolg van een op kinderleeftijd ontstane heupaandoening, waar actueel nog degeneratieve beperkingen zijn bijgekomen. Appellant is hierdoor beperkt in zijn mobiliteit. Appellant wordt met de geobjectiveerde beperkingen in staat geacht normaal gebruik te kunnen maken van de oude woning.
1.6.
Naar aanleiding van het door appellant tegen het bestreden besluit ingediende beroep bij de rechtbank heeft de GGD-arts op verzoek van het college een nader advies van 31 oktober 2014 uitgebracht. Hierin wordt toegelicht dat op grond van de eerdere bevindingen en verkregen medische gegevens appellant binnenshuis niet rolstoelafhankelijk wordt geacht. Ook kan geen ernstige schouderbeperking worden vastgesteld. Gebruik van de douche met opstap of het gebruik van een rollator in een huis met drempels wordt zonder ernstige beperking mogelijk geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om de advisering van de GGD onzorgvuldig, onjuist of onvolledig te achten. De rechtbank leidt uit die advisering af dat appellant ook met de geconstateerde beperkingen op normale wijze gebruik kon maken van de oude woning, zodat niet doorslaggevend is of een heupoperatie verbetering kan brengen. De rechtbank gaat er niet vanuit dat appellant een medische indicatie had om te verhuizen naar een aanleunwoning. Een daartoe strekkend medisch rapport heeft appellant niet overgelegd en niet aannemelijk is dat dit is opgesteld. Op basis van de verklaring van Vivantes ouderenzorg is aannemelijk dat appellant de aanleunwoning heeft verkregen vanwege zijn zorgvraag en omdat het woningaanbod dit toeliet. Aangezien de oude woning geschikt was voor appellant, is een beoordeling of de kosten van aanpassing van de oude woning goedkoper waren dan verhuizen niet aan de orde.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat het medisch onderzoek van de GGD-arts niet zorgvuldig is. Appellant zijn heup- en schouderklachten zijn onderschat. Appellant kon geen normaal gebruik maken van de oude woning, die vanwege de drempels, hoge ingang en smalle deurposten niet rolstoeldoorgankelijk is. Bovendien is een douche met hoge instap voor appellant gevaarlijk. Appellant is aangewezen op een aanleunwoning en beschikt over een medische indicatie van Vivantes. In verband met de noodzakelijke aanpassingen is verhuizen de goedkoopst adequate voorziening. Ten slotte verzoekt appellant vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening voorzieningen Wmo Sittard-Geleen 2012 kan, voor zover hier van belang, een voorziening slechts worden toegekend voor zover de noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is.
4.2.
De Raad ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de juistheid van de aan de orde zijnde medische beoordeling. Hierbij acht de Raad van belang dat de GGD-arts appellant tijdens een spreekuurcontact heeft onderzocht en medische informatie van de behandelend orthopeed en fysiotherapeut in zijn onderzoek heeft betrokken. De bevindingen tijdens het spreekuurcontact dat appellant een redelijk normaal looppatroon heeft, zonder gebruik te maken van hulpmiddelen, stemmen overeen met de van de orthopeed verkregen informatie. In het medisch advies van 31 oktober 2014 heeft de GGD-arts mede op basis van de informatie van de fysiotherapeut nader uiteengezet dat en waarom de schouderaandoening er niet aan in de weg staat dat appellant gebruik maakt van de douche met opstap door zich op te trekken aan de beugel. Dat de schouderaandoening er niet aan in de weg staat dat appellant een rollator gebruikt in een huis met drempels heeft de GGD-arts eveneens toegelicht. In verband met het niet rolstoeldoorgankelijk zijn van de oude woning verwijst de GGD-arts naar de bevinding van de orthopeed dat de aan de heup vastgestelde beperkingen niet van zodanige ernst zijn dat rolstoelgebruik binnenshuis noodzakelijk is. Ook op grond van de bevindingen van de GGD-arts wordt appellant binnenshuis niet rolstoel gebonden geacht. De in hoger beroep door appellant overgelegde verklaring van B. de Bot, arts voor orthomanuele geneeskunde, van 23 mei 2015 vermeldt dat appellant bij grotere afstanden gebruik maakt van een rollator. Gezien de beperkte loopafstand van 40 meter en de functiestoornissen van beide heupen en SI-gewrichten moeten opstapmogelijkheden zoals traplopen tot een minimum worden beperkt. Deze verklaring biedt naar het oordeel van de Raad geen aanknopingspunten voor de conclusie dat appellant geen gebruik zou kunnen maken van de douche of dat appellant rolstoel gebonden zou zijn. Ook overigens kan wat appellant heeft aangevoerd niet tot de conclusie leiden dat de oude woning ten gevolge van de door appellant ondervonden beperkingen voor hem niet geschikt was. Gelet hierop was er geen noodzaak tot het treffen van aanpassingen aan de oude woning.
4.3.
De in hoger beroep overgelegde brief van ZOwonen van 4 april 2013 vermeldt dat de woning in [woonplaats] op grond van medische urgentie aan appellant wordt aangeboden. Over deze ook in beroep bij de rechtbank overgelegde brief heeft de rechtbank op grond van de gedingstukken met juistheid vastgesteld dat appellant de woning heeft verkregen vanwege zijn zorgvraag en omdat het woningaanbod dit toeliet, terwijl aan de toewijzing van de woning geen medisch onderzoek ten grondslag heeft gelegen. Gelet hierop slaagt het betoog dat appellant beschikt over een medische indicatie voor een aanleunwoning niet.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de oude woning geschikt was voor appellant, zodat de rechtbank terecht niet is toegekomen aan de vraag of de kosten van aanpassing van de oude woning lager waren dan verhuizen.
5. Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is er geen grond voor een veroordeling tot vergoeding van schade, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en M.F. Wagner en
J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) B. Dogan

RB