ECLI:NL:CRVB:2016:3129
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de ANW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een nabestaandenuitkering aan appellante, die minder dan 45% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, geboren in 1957 en woonachtig in Polen, had een uitkering aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot, die in Nederland had gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellante in staat was om ten minste 55% van het inkomen van gezonde personen te verdienen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Svb had in hoger beroep verweer gevoerd.
De Raad oordeelde dat de Svb terecht had geweigerd de uitkering toe te kennen. De Raad bevestigde dat de autonome vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de ANW gebaseerd moet zijn op een gedegen onderzoek, en dat het medisch onderzoek dat door een Poolse arts was uitgevoerd, voldoende was. De Raad wees erop dat de omstandigheden van het Europees gemeenschapsrecht in dit geval niet vereisten dat appellante door een Nederlandse arts werd onderzocht. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische grondslag van het besluit van de Svb, en dat de door appellante ingebrachte medische verklaringen niet voldoende waren om haar standpunt te onderbouwen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb de juiste procedure had gevolgd en dat de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op basis van de Nederlandse maatstaven correct was. De Raad concludeerde dat appellante niet meer dan 45% arbeidsongeschikt was en dat de Svb terecht de nabestaandenuitkering had geweigerd.