ECLI:NL:CRVB:2016:3050
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Korting op AOW-pensioen en verzekeringsperiodes in Nederland en Duitsland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vraag of appellante, die in Nederland woonde en in Duitsland werkte, verzekerd was voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) gedurende bepaalde periodes. Appellante, geboren in 1955, heeft in de periode van 20 februari 1995 tot en met 29 december 2004 in Nederland gewoond, met een korte onderbreking in 2001. De Sociale verzekeringsbank (SvB) heeft in een besluit op bezwaar van 24 juli 2012 vastgesteld dat appellante in bepaalde periodes niet verzekerd was voor de AOW, en dit besluit werd door de rechtbank bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat Duitsland als de bevoegde lidstaat moet worden aangemerkt op basis van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EEG) 1408/71. Dit betekent dat voor de toepassing van de Nederlandse wetgeving in beginsel geen plaats is. De Raad benadrukt dat de door de aanwijsregels bewerkstelligde begrenzing van de kring van verzekerden gerechtvaardigd is. Appellante heeft betoogd dat haar werkzaamheden als huisvrouw in Nederland ook in aanmerking moeten worden genomen, maar de Raad oordeelt dat de exclusiviteitsregel van toepassing is en dat de werkzaamheden in loondienst in Duitsland, hoe beperkt ook, bepalend zijn voor de verzekeringsstatus.
De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante in de relevante periodes niet verzekerd is geweest voor de AOW. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in proceskosten.