ECLI:NL:CRVB:2016:3038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van strafontslag wegens plichtsverzuim van een ambtenaar na winkeldiefstal en niet melden van strafrechtelijk onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie ongegrond werd verklaard. Appellante, werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en heeft dit, evenals een lopend strafrechtelijk onderzoek naar een drugsdelict, niet gemeld bij haar werkgever. De minister heeft haar op grond van zeer ernstig plichtsverzuim onvoorwaardelijk ontslag verleend. De rechtbank oordeelde dat het niet melden van deze strafrechtelijke trajecten, in combinatie met de gepleegde winkeldiefstallen, voldoende grond vormde voor het ontslag. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar gedragingen niet aan haar konden worden toegerekend vanwege haar psychische gesteldheid en dat het ontslag onevenredig was gezien haar persoonlijke omstandigheden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de gedragingen van appellante niet in geschil waren, maar dat de toerekenbaarheid en de evenredigheid van het ontslag wel ter discussie stonden. De Raad concludeerde dat appellante ten tijde van de verweten gedragingen in staat was de ontoelaatbaarheid daarvan in te zien. De verklaringen van psychologen gaven geen aanleiding om aan te nemen dat appellante niet in staat was om naar behoren te handelen. De Raad oordeelde dat de minister een redelijke belangenafweging had gemaakt en dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van de gedragingen en de verwachtingen die aan medewerkers van de DJI worden gesteld.