4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn betrekking niet is vervallen en dat de raad van bestuur hem niet als herplaatsingskandidaat had mogen aanwijzen. Betrokkene heeft daartoe gewezen op zijn vaste aanstelling als [naam functie 2] en gesteld dat de beëindiging van het KWF-project niet tot opheffing van die functie als zodanig heeft geleid. Hij had daarom elders binnen het Erasmus MC als [naam functie 2] geplaatst moeten worden, al dan niet in de plaats van een collega die dan mogelijk als herplaatsingskandidaat zou zijn aangewezen. Verder heeft betrokkene gesteld dat de werkzaamheden die hij voor het KWF-project heeft verricht zijn voortgezet door collega D en dus helemaal niet zijn opgehouden te bestaan.
4.2.De Raad volgt betrokkene hierin niet. Hij is met de rechtbank van oordeel dat de betrekking van betrokkene als opgeheven moet worden beschouwd en dat de raad van bestuur betrokkene terecht als herplaatsingskandidaat heeft aangewezen. Volgens vaste rechtspraak wordt een betrekking als opgeheven beschouwd wanneer het samenstel van de feitelijke werkzaamheden die de betrokkene verrichtte heeft opgehouden te bestaan. Bij het samenstel gaat het dan niet alleen om de functiebeschrijving, maar in voorkomend geval ook om de invulling van de werkzaamheden (CRvB 9 maart 2006, ECLI:NL:CRVB: 2006:AV4618). Dat betrokkene de functie van [naam functie 2] vervulde, kan daarom niet los gezien worden van de - door de ruime functiebeschrijving mogelijk gemaakte - specifieke invulling van die functie in het kader van het KWF-project per 1 oktober 2003. Het daarop betrekking hebbende plaatsingsbesluit geldt in rechte als een gegeven. Voor de beantwoording van de vraag of het samenstel van de feitelijke werkzaamheden die betrokkene verrichtte, en daarmee de betrekking die betrokkene vervulde, heeft opgehouden te bestaan, is dus van belang of de werkzaamheden die betrokkene in het kader van het KWF-project verrichtte hebben opgehouden te bestaan. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat die werkzaamheden in ieder geval hebben opgehouden te bestaan in maart 2009, toen het manuscript naar aanleiding van het onderzoek in het kader van het KWF-project gereed was gekomen. De gedingstukken bieden geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van betrokkene dat de werkzaamheden die hij verrichtte nadien door een collega zijn voortgezet en dat die werkzaamheden daarom niet hebben opgehouden te bestaan.
4.3.Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van betrokkene tegen de aangevallen uitspraak 1 niet slaagt, zodat die uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4.Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat wel degelijk sprake is van besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verder heeft betrokkene aangevoerd dat de betreffende vacatures passend waren en daarom ten onrechte niet zijn geblokkeerd dan wel ten onrechte zijn gedeblokkeerd.
4.5.De Raad is, anders dan de rechtbank, met betrokkene van oordeel dat de brief van
21 september 2011 en de e-mails van 2 februari 2012 en 21 februari 2012 en het niet in aanmerking brengen van betrokkene voor een vacante functie bij de afdeling Virologie besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Blijkens richtlijn 11B, het Sociaal Beleidskader Erasmus MC 2009-2011 (SBK), beoordeelt het Loopbaancentrum iedere interne vacature eerst op de mogelijke passendheid voor herplaatsingskandidaten. Een passend geachte vacature wordt door het Loopbaancentrum geblokkeerd en voorgelegd aan de leidinggevende van de herplaatsingskandidaat. De leidinggevende of de Loopbaanadviseur van het loopbaancentrum neemt contact op met de vacaturehoudende afdeling om op korte termijn te komen tot een plaatsingsgesprek tussen de vacaturehoudende afdeling en de herplaatsingskandidaat. Uit het vorenstaande volgt dat de herplaatsingskandidaat in geval van passendheid van een door hem geambieerde functie voorrang geniet boven andere geïnteresseerden. Indien de vacature niet passend wordt geacht voor de herplaatsingskandidaat en die vacature daarom niet (langer) ten behoeve van hem wordt geblokkeerd, betekent dat een beëindiging van de voorkeurspositie en feitelijk een afwijzing van de herplaatsingskandidaat voor de vacante functie. Weliswaar heeft de herplaatsingskandidaat de mogelijkheid om alsnog, met alle andere geïnteresseerden, te solliciteren naar de vacante functie, maar dat is gelet op de eerdere feitelijke afwijzing zinledig. De beslissing om de betreffende vacature niet (langer) voor hem te blokkeren is onder deze omstandigheden op één lijn te stellen met de als een appellabel besluit geldende afwijzing van een sollicitatie.
4.6.Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep van betrokkene tegen de aangevallen uitspraak 2 slaagt en dat die uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen de bestreden besluiten 2 en 3 gegrond verklaren en die besluiten vernietigen. De Raad ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten 2 en 3 in stand te laten nu de betreffende vacatures niet meer bestaan en het blokkeren daarvan dus niet meer aan de orde is. Voor zover de vraag of die vacatures terecht niet (langer) zijn geblokkeerd van belang is bij de beoordeling van de herplaatsingsinspanningen van de raad van bestuur voorafgaand aan het ontslag van betrokkene, zal deze bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak 3 werden betrokken.
4.7.De raad van bestuur heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de rechtbank toepassing had moeten geven aan artikel 8:51 van de Awb en een tussenuitspraak had moeten doen om de raad van bestuur in de gelegenheid te stellen het door de rechtbank geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen. De Raad volgt dat standpunt niet. Artikel 8:51 van de Awb geeft de rechtbank de bevoegdheid om een tussenuitspraak te doen, maar verplicht de rechtbank daartoe niet.
4.8.De Raad onderschrijft, anders dan de rechtbank, het standpunt van de raad van bestuur dat is gebleken dat hij voldoende (extra) herplaatsingsinspanningen heeft verricht en wijst daartoe op het volgende.
4.9.Het SBK geeft een aantal voorbeelden van inspanningen die de kans op een succesvolle herplaatsing kunnen vergroten. Zo zou de medewerker geheel of gedeeltelijk vrijgesteld kunnen worden van het verrichten van werkzaamheden. Betrokkene was vrijgesteld om een onderzoeksvoorstel (letter of intent) te schrijven teneinde zijn eigen project op te zetten. Verder zou de medewerker de gelegenheid kunnen worden geboden om een sollicitatietraining te volgen of een test voor beroepskeuze of studieadvies te doen. Aan betrokkene is die mogelijkheid geboden. Hij heeft daarvan echter geen gebruik gemaakt. Ook kan een medewerker met behoud van bezoldiging in de gelegenheid worden gesteld om interne of externe sollicitatiegesprekken dan wel gesprekken gericht op arbeidsmarktoriëntatie te voeren. Betrokkene heeft diverse gesprekken gevoerd gericht op proefplaatsingen dan wel gericht op het onderzoeken van de passendheid van vacante functies. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van bestuur de aan betrokkene voorgelegde vacante functies - al dan niet na blokkering - ten onrechte niet passend heeft geacht. Verder heeft betrokkene gebruik kunnen maken van de in het SBK genoemde mogelijkheid om intern dan wel extern tijdelijke, andere werkzaamheden te verrichten. Zo is hem de gelegenheid geboden om in de groep van D onderzoekswerkzaamheden te gaan verrichten en zijn onderzoekservaring weer op peil te brengen. Betrokkene heeft daarvan afgezien. Verder is betrokkene een budget van
€ 5.000,- exclusief btw aangeboden ten behoeve van een outplacementtraject dan wel her- of bijscholing. Ook daarvan heeft betrokkene geen gebruik gemaakt. Betrokkene is verder de mogelijkheid geboden om zich gedurende enige tijd geheel te richten op het schrijven van een onderzoeksvoorstel, de reeds genoemde letter of intent, waarbij betrokkene is toegezegd dat hij na een positieve beoordeling daarvan door experts op het betreffende vakgebied in de gelegenheid gesteld zou worden gesteld om een pilotfase te starten. Omdat die positieve beoordeling niet is verkregen, heeft ook deze extra inspanning van de raad van bestuur niet kunnen leiden tot een succesvolle herplaatsing van betrokkene binnen het Erasmus MC.
4.10.Betrokkene heeft ter zitting van de Raad gesteld dat hij werkzaamheden had kunnen gaan verrichten bij de groep van V en dat hij daartoe al verregaande contacten had gelegd. Betrokkene heeft deze stelling echter niet met stukken onderbouwd.
4.11.De Raad tekent bij dit alles nog aan dat de mogelijkheden van de raad van bestuur en daarmee de kans op een succesvolle herplaatsing zijn beperkt door de betrekkelijk passieve houding van betrokkene. Deze houding zal mede zijn ingegeven door de overtuiging van betrokkene dat zijn functie niet was vervallen, maar de onjuistheid daarvan moet voor zijn eigen rekening worden gelaten.
4.12.Nu de raad van bestuur voldoende (extra) herplaatsingsinspanningen heeft verricht en die inspanningen niet hebben geleid tot de herplaatsing van betrokkene in een passende functie binnen het Erasmus MC, was de raad van bestuur bevoegd om betrokkene ontslag te verlenen. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarin hij van deze bevoegdheid geen gebruik had mogen maken.
4.13.Uit 4.8 tot en met 4.12 volgt dat het hoger beroep van de raad van bestuur tegen de aangevallen uitspraak slaagt en dat die uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit 4 ongegrond verklaren.