1.5.Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 13 juni 2012 heeft KPMG Management Services B.V. (KPMG) bij brief van 5 maart 2013 de Bbwo-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2013 stopgezet. Deze stopzetting is na bezwaar namens de minister door KPMG bij besluit van 13 juni 2013 (bestreden besluit), gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op artikel 33 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 10, eerste lid van het Bbwo, er voor de minister een bestuursbevoegdheid in het leven is geroepen tot het verlenen van buitenwettelijke uitkeringen ook aan niet-ambtenaren. Het bestreden besluit is daarmee aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen beroep openstaat bij de bestuursrechter. Voorts overweegt de rechtbank dat de minister er terecht op wijst dat het Bbwo het recht op een bovenwettelijke uitkering niet afhankelijk stelt van het feitelijk ontvangen hebben van een WW-uitkering, maar van het bestaan van een recht op die WW-uitkering. De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 13 juni 2012, zelf in de zaak voorziend, bepaald dat de WW-uitkering van appellant blijvend geheel moest worden geweigerd. Als gevolg daarvan kan niet worden gezegd dat het einde van de duur van appellants WW-uitkering is bereikt, hetgeen op grond van de artikel 8, eerste lid, van het Bbwo een voorwaarde is voor het recht op aansluitende uitkering.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.1.Appellant heeft allereerst de bevoegdheid van KPMG om namens de minister besluiten over de Bbwo-uitkering te nemen bestreden.
3.1.2.Ter onderbouwing van de stelling dat KPMG ten tijde in geding bevoegd was om namens de minister besluiten te nemen over de Bbwo-uitkering en, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, te beslissen op bezwaarschriften en in rechte op te treden, heeft de gemachtigde van de minister het mandaatbesluit van 8 november 2010 van de minister tot het verlenen van mandaat aan KPMG ingezonden. Gelet op de inhoud van dit stuk had de minister mandaat en volmacht gegeven aan KPMG om het Bbwo ten tijde in geding namens hem uit te voeren.
3.2.1.Voorts betoogt appellant dat de brief van 5 maart 2013 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dat betoog slaagt niet.
3.2.2.In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Van een rechtshandeling is sprake indien de handeling gericht is op enig rechtsgevolg. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Bbwo stelt de minister op aanvraag vast of recht op een bovenwettelijke uitkering bestaat.
3.2.3.De brief van 5 maart 2013 waarbij de Bbwo-uitkering van appellant is beëindigd, heeft dan ook een publiekrechtelijke grondslag en bevat een rechtsvaststelling ten aanzien van de Bbwo-uitkering en is dus gericht op een rechtgevolg, zodat die brief is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dat aan dat besluit (mogelijk) enkele gebreken kleven in die zin dat een (uitgebreide) motivering en een rechtsmiddelenverwijzing ontbreken en niet is vermeld dat het besluit namens de minister door KPMG is genomen, betekent naar vaste rechtspraak van de Raad niet dat het besluit geen rechtsgevolg heeft (uitspraken van
28 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2676, en van 28 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3472). Met betrekking tot het vermeende bevoegdheidsgebrek stelt de Raad verder vast dat het bestreden besluit wel vermeldt dat het namens de minister door KPMG is genomen, zodat dit gebrek in het besluit van 5 maart 2013 daarmee is geheeld. 3.2.4.Voorts heeft appellant gesteld dat de brief van 19 mei 2008 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Bij die brief is namelijk namens de werkgever de Bbwo-uitkering aan appellant toegekend. Volgens appellant berust die toekenning dan ook op een privaatrechtelijke bevoegdheid. Dat betekent volgens appellant dat die beslissing over de toekenning en daarmee dus ook de beslissing over de intrekking van de Bbwo-uitkering geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dat betoog slaagt ook niet. Per abuis is in de brief van 19 mei 2008 vermeld dat de beslissing namens de werkgever van appellant in plaats van de minister is genomen. Dat gebrek doet echter niet af aan besluitkarakter en het rechtsgevolg ervan.
3.3.1.De Raad moet vervolgens de vraag beantwoorden of de Bbwo-uitkering van appellant per 1 januari 2013 terecht is beëindigd.
3.3.2.Uit het Bbwo volgt dat het recht van appellant op een Bbwo-uitkering samenhangt met zijn WW-uitkering. Nu met de bevestiging door de Raad van de uitspraak van 13 juni 2012 van de rechtbank Amsterdam de blijvend gehele weigering van de WW-uitkering van appellant in rechte vaststaat, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat aan appellant ten onrechte een Bbwo-uitkering is verleend.
3.3.3.Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Bbwo zijn onder meer de artikelen 22a en artikel 23 van de WW van overeenkomstige toepassing op de Bbwo-uitkering. Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WW herziet het Uwv een besluit tot toekenning van een uitkering of trekt het dat in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering of indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WW vindt de intrekking of verlaging van de WW-uitkering, die voortvloeit uit het door de werkgever ingestelde bezwaar of beroep, niet eerder plaats dan de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar is bekend gemaakt of de uitspraak is gedaan.
3.3.4.Nu, zoals hiervoor onder 3.3.2 is overwogen, de Bbwo-uitkering ten onrechte aan appellant is verleend, heeft de minister terecht met overeenkomstige toepassing van de artikelen 22a en 23 van de WW de Bbwo-uitkering per 1 januari 2013 beëindigd.