ECLI:NL:CRVB:2016:2997
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake geschiktheid voor arbeid en ziekengeld op basis van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op ziekengeld toekent. Appellante, die eerder voltijds werkte in de kwekerij van haar vader, heeft zich ziek gemeld in 1998 en ontving een WAO-uitkering die in 2004 werd ingetrokken. Na een periode van gedeeltelijke arbeid en ziekte, heeft zij in 2012 een aanvraag voor ziekengeld ingediend, die door het Uwv werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt appellante dat zij ongeschikt is voor haar laatst verrichte arbeid en dat het Uwv een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van haar geschiktheid. Het Uwv stelt dat appellante geschikt is voor haar arbeid en dat de medische gegevens die appellante in hoger beroep heeft ingediend, geen aanleiding geven tot een andere conclusie. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat appellante op de datum in geding in staat was haar arbeid te verrichten. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusie van de artsen van het Uwv en dat het hoger beroep niet slaagt.