In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de wijziging van het verhoudingsgetal verzekerde perioden en de gevolgen daarvan voor de indeling in een arbeidsongeschiktheidsklasse. De Raad oordeelt dat de wijziging van het verhoudingsgetal niet kan leiden tot indeling in een hogere (fictieve) arbeidsongeschiktheidsklasse. Tevens is er geen sprake van een rekenfout door het Uwv. Het Uwv is verplicht om nieuwe besluiten te nemen over het dagloon en het maatmaninkomen van de appellante. De Raad heeft de Staat der Nederlanden en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van elk € 1750,- wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak volgt op een tussenuitspraak van 9 mei 2014, waarin al was geoordeeld dat eerdere besluiten van het Uwv niet zorgvuldig waren voorbereid. De Raad heeft in deze uitspraak de bestreden besluiten vernietigd en het Uwv opgedragen om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De proceskosten zijn begroot op in totaal € 4003,60, en het Uwv is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 271,- aan appellante.