ECLI:NL:CRVB:2016:2945

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
15/2535 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland inzake recht op uitkering op grond van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 20 maart 2015 een eerder besluit van het Uwv heeft bevestigd. Appellant, die na een ongeval op 8 juni 2010 uitviel voor zijn werkzaamheden als schoonmaker, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft op 30 juni 2014 bepaald dat appellant met ingang van 1 juli 2014 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat hij geschikt werd geacht voor de functie van snackbereider. Appellant is het niet eens met deze beslissing en stelt dat hij hevige en frequente pijnaanvallen heeft, en dat de conclusies van de verzekeringsartsen onjuist zijn. Hij heeft een brief van zijn MDL-arts overgelegd, waarin wordt gesteld dat er klachten zijn die verband houden met zijn gezondheid.

Uitspraak

15/2535 ZW
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 maart 2015, 14/5700 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op 28 april 2016 een brief van 24 juni 2015 van drs. M.C.J.M. Becx,
MDL-arts, overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kort. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is na een ongeval op 8 juni 2010 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als schoonmaker. Bij besluit van 1 mei 2012 heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van 5 juni 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Na bezwaar is dit besluit gehandhaafd bij het besluit van
20 september 2012 omdat appellant in staat wordt geacht om met de functies produktiemedewerker metaal en elektro-industrie, snackbereider en medewerker tuinbouw, 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Appellant heeft zich opnieuw ziek gemeld op 10 juni 2013 wegens onder meer
buik- en rugklachten en klachten van gezwollen voeten. Op dat moment ontving appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Op 30 juni 2014 heeft het Uwv in het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling bepaald dat appellant met ingang van 1 juli 2014 geen recht meer heeft op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Daaraan liggen een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig rapport ten grondslag. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van
8 september 2014 (bestreden besluit). Daaraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 september 2014 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant kan zich niet verenigen met deze uitspraak. Appellant heeft zich ziek gemeld met diverse klachten. Met name stelt hij hevige en frequente pijnaanvallen te hebben. Hij is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat hij geen concrete medische gegevens in het geding heeft gebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat de conclusies van de verzekeringsartsen onjuist zijn. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief van de MDL-arts van 24 juni 2015 een verklaring geeft voor zijn klachten. Van een werkgever is voorts niet te vergen hem in dienst te nemen omdat zeker sprake zal zijn van een verzuim van meer dan 30%. Appellant acht zich niet in staat om de functie van snackbereider te vervullen omdat in die functie sprake is van frequent reiken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. In dit geval is appellant nadat de verzekeringsarts op 8 mei 2014 een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) had opgesteld, volgens het arbeidskundig rapport van 16 mei 2014 geschikt geacht voor de functie van snackbereider.
4.2.
Het standpunt van appellant dat uit de brief van de MDL-arts van 24 juni 2015 blijkt dat een oorzaak voor zijn bij de artsen van het Uwv geuite klachten is gevonden, wordt niet gevolgd. De MDL-arts heeft in die brief geschreven dat het gaat om klachten van de
rechter-bovenbuik die vanaf november aanwezig zijn. Appellant heeft ter zitting bevestigd dat het om klachten vanaf november 2014 gaat. Op basis hiervan kan niet worden aangenomen dat deze klachten al aanwezig waren op de datum in geding, zijnde 1 juli 2014. Daarbij komt dat appellant bij de verzekeringsartsen als klachten pijnaanvallen onder in de rug aan weerszijde van de wervelkolom heeft genoemd en pijn in de lage rug. Ook heeft hij klachten aan linkerarm en -schouder genoemd alsook klachten van psychische aard. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 september 2014 worden geen klachten genoemd van de rechter-bovenbuik. In het rapport van de verzekeringsarts van 8 mei 2014 is daarvan evenmin sprake. Bovendien heeft appellant op de zitting te kennen gegeven dat hij enkele kijkoperaties ziet als oorzaak van zijn klachten vanaf november 2014. Op basis van het voorgaande wordt niet aannemelijk dat de artsen van het Uwv geen compleet beeld hebben gehad van de klachten van appellant op de datum in geding. De brief van de MDL-arts geeft geen twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 september 2014 overwogen dat in de functie van snackbereider weliswaar moet worden gereikt maar dat de reikwijdte beperkt is en zonder inschakeling van de schouderfunctie kan worden overbrugd. In de arbeidskundige onderbouwing van 11 september 2012 is tevens opgemerkt dat appellant rechts dominant is en dat iets naar voren kan worden gebogen zodat de reikafstand verder kan worden beperkt. Het reiken in deze functie staat dan ook niet in de weg aan de geschiktheid van deze functie voor appellant.
4.4.
Niet aannemelijk is geworden dat de klachten van appellant zouden leiden tot excessief ziekteverzuim. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van informatie van de uroloog van appellant geconcludeerd dat de door appellant geclaimde heftige pijnklachten niet verklaard kunnen worden door de concrementen die werden gezien in de nieren, welke geen afvloedbelemmering veroorzaken. Deze verzekeringsarts heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de door appellant genoemde heftige pijnklachten beiderzijds, niet verklaard kunnen worden uit de geconstateerde afwijkingen.
4.5.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en A.I. van der Kris en
F.M.S Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS