ECLI:NL:CRVB:2016:2944

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
15/2529 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld. Appellant had zich op 29 maart 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten, later aangevuld met lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellant per 26 maart 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft ingeschakeld, omdat er een verschil zou zijn tussen de diagnoses van twee psychiaters. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de psychiatrische expertise. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/2529 ZW
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
2 maart 2015, 14/8514 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 29 maart 2010 ziek gemeld wegens psychische klachten. Later zijn daar nog diverse lichamelijke klachten bijgekomen. Appellant was tot de datum ziekmelding werkzaam als chauffeur waardetransport voor 40 uur per week. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van
26 maart 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht functies als inpakker (handmatig),
magazijn-/expeditiemedewerker en samensteller metaalwaren te vervullen. Appellant heeft zich op 18 juni 2013 ziek gemeld wegens lichamelijke klachten en toegenomen psychische klachten (depressieve klachten). Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.3.
Op 5 mei 2014 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 12 mei 2014 geschikt geacht voor het vervullen van de in het kader van de Wet WIA geduide functie samensteller metaalwaren. Het Uwv heeft bij besluit van
6 mei 2014 vastgesteld dat appellant per 12 mei 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juli 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat ten onrechte te weinig waarde is gehecht aan het verschil tussen de door psychiater dr. D. Cohen gestelde diagnose en de door psychiater H. Zwetsloot (NOAGG) gestelde diagnose. Dit klemt temeer nu de diagnose van Cohen als onvolkomen valt te kwalificeren gelet op het gegeven dat een vermoeden van aggravatie van de klachten door de taalbarrière niet te objectiveren viel. Met het oog op de verschillen in diagnosen had de rechtbank een deskundige behoren te benoemen. Appellant verzoekt de Raad alsnog een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant per 12 mei 2014 weer geschikt is voor zijn arbeid in de zin van de ZW. Hetgeen appellant heeft aangevoerd in hoger beroep, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan deze conclusie. Daartoe wordt overwogen dat het Uwv een psychiatrische expertise heeft laten verrichten door psychiater Cohen. In het rapport van 17 maart 2014 heeft Cohen geconcludeerd dat bij het psychiatrisch onderzoek geen relevante afwijkingen zijn gevonden. Er zijn geen aanwijzingen voor een depressieve stoornis, aldus Cohen. Cohen heeft als diagnose gesteld een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. In de door appellant in beroep overgelegde brief van 5 november 2014 van psychiater Zwetsloot is als diagnose gesteld een depressieve stoornis, ernstig, zonder psychotische kenmerken. De brief van Zwetsloot bevat geen onderzoeksbevindingen en de daarin gestelde diagnose is niet onderbouwd. De conclusies in het rapport van Cohen zijn daarentegen inzichtelijk en uitgebreid gemotiveerd. Het feit dat Cohen heeft gerapporteerd dat er mogelijk sprake is van enige aggravatie door appellant omdat er sprake is van discrepanties tussen het door hem gepresenteerde klachtenpatroon en de bevindingen bij het psychiatrisch onderzoek (geen relevante afwijkingen), maakt de door Cohen gestelde diagnose niet onvolkomen, zoals appellant heeft gesteld. Gelet op deze omstandigheden geeft het verschil in diagnoses onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de psychiatrische expertise. Er is dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
5. Uit overweging 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en A.I. van der Kris en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS