ECLI:NL:CRVB:2016:2939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
14/7055 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA na ziekmelding met longklachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als metaal/CNC draaier werkte, had zich op 31 januari 2011 ziek gemeld met longklachten. In oktober 2012 diende hij een aanvraag in voor een uitkering op grond van de Wet WIA, maar het Uwv weigerde deze aanvraag omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar tegen dit besluit, dat door het Uwv ongegrond werd verklaard, volgde een rechtszaak bij de rechtbank, die de beslissing van het Uwv bevestigde.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank te weinig gewicht had toegekend aan de conclusies van zijn medisch adviseur, die stelde dat appellant niet in staat was om de geduide functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek had plaatsgevonden. De Raad concludeerde dat de medische beoordeling door de artsen van het Uwv juist was en dat de rapporten van de medisch adviseur niet voldoende onderbouwd waren om de eerdere besluiten te weerleggen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 3 augustus 2016.

Uitspraak

14/7055 WIA
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
12 november 2014, 13/1680 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft M.A. Flierman hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 14/7054 ZW, plaatsgevonden op
11 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door Flierman. Voor het Uwv is verschenen W.R. Bos. Na behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in elk van deze zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als metaal/CNC draaier voor 40 uur per week. Op
31 januari 2011 heeft hij zich met longklachten ziek gemeld.
1.2.
In oktober 2012 heeft hij een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 24 december 2012 meegedeeld dat voor hem per 28 januari 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 december 2012. Dit bezwaar is door het Uwv bij besluit van 15 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de artsen van het Uwv. De rechtbank heeft van belang geacht dat de artsen, naast een dossierstudie, appellant op het spreekuur hebben gezien en dat de verzekeringsarts appellant heeft onderzocht. Appellant wordt door de rechtbank niet gevolgd in zijn standpunt, waarin hij zich gesteund ziet door medisch adviseur A.T.M. Blom, dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 januari 2014 en 21 februari 2014, welke zijn opgesteld in reactie op de rapporten van medisch adviseur Blom van 6 november 2013 en 6 februari 2014, heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aannemelijk heeft gemaakt en voldoende heeft onderbouwd dat geen aanleiding bestaat om appellant per
28 januari 2013 meer beperkt te achten. Wat betreft de passendheid van de geduide functies heeft de rechtbank, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 mei 2013, overwogen dat de belasting in deze functies de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet te boven gaat.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte te weinig gewicht heeft toegekend aan hetgeen medisch adviseur Blom omtrent de arbeidsongeschiktheid van appellant heeft geconcludeerd. Tevens heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat uit het rapport van de medisch adviseur voldoende blijkt dat appellant niet in staat is om de geduide functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Alle door appellant naar voren gebrachte klachten, onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de overige in het dossier aanwezige medische informatie zijn op deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voorts is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in de rapporten van 16 september 2013, 3 januari 2014 en 21 februari 2014 inhoudelijk gereageerd op de aangevoerde gronden en ingediende medische gegevens van medisch adviseur Blom.
4.2.
In zijn beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte te weinig gewicht heeft toegekend aan de rapporten van medisch adviseur Blom wordt appellant niet gevolgd. Uit de rapporten van de medisch adviseur blijkt dat deze arts appellant vanwege zijn longklachten, veroorzaakt door astma respectievelijk hyperreactiviteit, sterk beperkt acht wat betreft werken in een omgeving met stof, rook gas en damp. Uit de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
6 december 2012 blijkt dat appellant door de artsen van het Uwv ook beperkt is geacht wat betreft deze aspecten, in die zin dat appellant niet boven wat normaal is in het dagelijks leven mag worden blootgesteld. Wat betreft de geclaimde schouderbeperkingen is de Raad, met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, van oordeel dat niet eerder dan in de beroepsfase door appellant het standpunt wordt ingenomen dat hij door schouderklachten beperkingen ervaart. Ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts heeft appellant te kennen gegeven dat hij – vanwege een ontsteking aan zijn rechter schouder – medicatie gebruikt, dat zijn schouder nagenoeg hersteld is en dat hij er verder weinig last meer van heeft. Ten tijde van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ligt de nadruk op de problematiek van de luchtwegen en wordt niet gesproken over de aanwezigheid van schouderklachten en daardoor veroorzaakte beperkingen. Voorts blijkt uit informatie van de behandelend orthopedisch chirurg J.W. Schimmel dat appellant eerst zich op 8 februari 2013 met schouderklachten onder behandeling heeft gesteld. Door de artsen van het Uwv wordt niet ontkend dat appellante op de datum in geding schouderklachten had. Deze waren echter niet dusdanig dat deze dienden te leiden tot het aannemen van beperkingen. Met een eventuele verslechtering van de schouderfunctie na de datum in geding, kan in het kader van de onderhavige beoordeling geen rekening worden gehouden.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde FML van 6 december 2012, bestaat evenmin aanleiding voor een ander oordeel over de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit dan de rechtbank heeft gegeven. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar het rapport van 14 mei 2013 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Uit dit rapport blijkt dat de primair geduide functies metaalsorteerder machinaal, procesoperator lijmproducent en monteur onderhoudsdienst blikemballageproducent, wegens het door appellant niet voldoen aan de vereiste bekwaamheden en opleidingsvereisten zijn komen te vervallen en dat vervolgens nieuwe functies zijn geselecteerd. Voorts is in dat rapport inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat de functies waarop de schatting uiteindelijk is gebaseerd, te weten de functies magazijnmedewerker (SBC-code 315020), wikkelaar
(SBC-code 267050) en monteur kozijnen, kisten, pallets (SBC-code 262230) de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. De Raad ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en A.I. van der Kris en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS