ECLI:NL:CRVB:2016:2938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
14/7054 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de aanvangsdatum van de Ziektewet-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de datum van aanvang van de Ziektewet-uitkering (ZW) voor appellant, die zich op 31 januari 2011 ziek meldde met longklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat de periode van 104 weken doorlopend arbeidsongeschikt zijn, aanvangt op de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv de aanvangsdatum van de ZW-uitkering correct heeft vastgesteld op 31 januari 2011. Appellant was na zijn ziekmelding nog in loondienst, wat volgens de rechtbank niet betekent dat de periode van 104 weken op een later moment aanvangt. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar de Centrale Raad van Beroep onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet gedurende 104 weken doorlopend arbeidsongeschikt is geweest. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/7054 ZW
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
12 november 2014, 13/1415 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft M.A. Flierman hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 14/7055 WIA, plaatsgevonden op
11 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door Flierman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als metaal/CNC draaier voor 40 uur per week. Op
31 januari 2011 heeft hij zich met longklachten ziek gemeld.
Bij besluit van 2 januari 2013 heeft het Uwv appellant het volgende meegedeeld:
“U bent ziek vanaf 31 januari 2011.
Na 104 weken ziekteverzuim eindigt het recht op Ziektewet-uitkering. Voor de berekening van deze 104 weken tellen wij eventuele eerdere ziekteperioden mee, als de onderbreking tussen deze perioden niet groter is dan vier weken. Daarom betalen wij uw uitkering tot en met 27 januari 2013”.
1.2.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, mede onder verwijzing naar het procesdossier, overwogen dat het Uwv de datum van aanvang van de Ziektewet-uitkering (ZW) correct heeft vastgesteld op 31 januari 2011. Voorts heeft de rechtbank, onder verwijzing naar artikel 29, derde lid, van de ZW overwogen dat ingevolge dit artikellid de periode van 104 weken doorlopend arbeidsongeschikt zijn, aanvangt op de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. In het geval van appellant vangt deze periode aan op 31 januari 2011. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat appellant na de eerste dag van ongeschiktheid nog bij de werkgever in loondienst was waardoor hij op dat moment nog geen aanspraak had op een ziektewetuitkering, niet maakt dat de periode van 104 weken op een later moment aanvangt. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat ook hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd haar geen reden geeft om aan te nemen dat appellant niet vanaf 31 januari 2011 gedurende 104 weken doorlopend arbeidsongeschikt is geweest.
3.1.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft aangevoerd dat uit de door hem ingediende (medische) informatie blijkt dat hij in de periode tussen 31 januari 2011 en
27 januari 2013 op enig moment gedurende een periode die langer dan vier weken heeft geduurd, niet als ongeschikt is aangemerkt. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de ongeschiktheid uit verschillende ziekteoorzaken voortvloeit.
3.2.
Het Uwv heeft aangevoerd dat de hoger beroepsgronden geen aanleiding geven het eerder ingenomen standpunt te wijzigen en heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de tekst van artikel 29, derde en vijfde lid, van de ZW wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Het ook in hoger beroep door appellant ingenomen standpunt dat er in de periode van 104 weken een periode van (minimaal) vier weken aanwijsbaar is waarin hij niet ongeschikt was voor zijn arbeid in de zin van de ZW, wordt niet gevolgd. In de door appellant overgelegde (medische) informatie wordt voor dit standpunt geen steun gevonden. Dat uit het rapport van Movar Arbeidskundig Advies en Reïntegratie van 20 april 2011 valt af te leiden dat appellant geschikt is voor de (passende) functies magazijnmedewerker en koerier doet hier niet aan af, nu in het kader van de ZW als maatstaf arbeid geldt de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Uit het rapport van Movar blijkt dat de arbeidsdeskundige appellant voor zijn arbeid van CNC draaier ongeschikt acht.
4.3.
Hetgeen onder 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat de rechtbank moet worden gevolgd in haar oordeel. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en A.I. van der Kris en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I.G.A.H. Toma

TM