ECLI:NL:CRVB:2016:2927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
15-2994 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van schadevergoeding en reiskostenvergoeding in het bestuursrechtelijke ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, een voormalig politieambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding, waaronder reiskostenvergoeding, kosten voor de aanschaf van een auto, studiefinanciering en immateriële schade. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de appellant had verklaard niet meer in zijn opleidingsfunctie te willen terugkeren. De Raad oordeelde dat voor vergoeding van schade een causaal verband moet bestaan tussen de geleden schade en het onrechtmatige besluit. De Raad bevestigde dat dit verband niet aanwezig was voor de meeste schadeposten die de appellant had ingediend. De reiskostenvergoeding werd afgewezen omdat er geen sprake was van geleden schade na beëindiging van de opleiding. De kosten voor de aanschaf van de auto werden afgewezen omdat de waardedaling van de auto niet het gevolg was van het ontslag, maar van het gebruik. De verzoeken om studiefinanciering en immateriële schade werden eveneens afgewezen, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij geestelijk letsel had geleden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/2994 AW
Datum uitspraak: 28 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
23 maart 2015, 14/2259 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J. Hofman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hofman. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. van de Vall en mr. S. Kooren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is bij besluit van 12 januari 2012 per 22 december 2011 met toepassing van artikel 3, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) (oud) tijdelijk aangesteld als aspirant voor de duur van de initiële opleiding voor de functie van politieambtenaar, met een maximum van twee jaar.
1.2.
Nadat appellant zijn zienswijze over het voornemen daartoe had gegeven, heeft de korpschef appellant bij besluit van 19 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 mei 2014 (bestreden besluit), met toepassing van artikel 89, derde lid, van het Barp vanwege het niet voldoen aan de opleidingseisen per 22 december 2013 ontslag verleend. Nu het ontslag voor afloop van de opzegtermijn van drie maanden is ingegaan, is aan appellant conform artikel 89, vierde lid, van het Barp voor de periode van de resterende opzegtermijn een vergoeding toegekend gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering.
1.3.
Appellant is van 24 maart 2014 tot 12 september 2014 als beleidsmedewerker werkzaam geweest bij de korpsstaf.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, en dat besluit vernietigd. Hieraan ligt het oordeel ten grondslag dat de korpschef in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot zijn besluit om de tijdelijke aanstelling niet te verlengen. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven nu appellant heeft verklaard niet meer in zijn opleidingsfunctie te willen terugkeren. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen in die zin dat aan appellant een bedrag ter hoogte van drie bruto maandsalarissen is toegekend. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.
3. Appellant heeft zich, voor zover thans nog van belang, in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank zijn verzoek om schadevergoeding waar het betreft misgelopen reiskostenvergoeding, advocaatkosten, kosten aanschaf auto, studiefinanciering en immateriële schade ten onrechte heeft afgewezen. Verder heeft appellant gesteld dat hem een vergoeding toekomt voor de door de nabetaling geleden fiscale schade. Ook heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de korpschef wettelijke rente verschuldigd is over de nabetaling en de schadevergoeding. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft uitgesproken over vergoeding van de kosten van het bezwaar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor vergoeding van schade is vereist dat een causaal verband bestaat tussen de geleden schade en het onrechtmatige besluit. De rechtbank heeft, behalve voor de verzochte immateriële schade, dit verband niet aanwezig geacht en de schadevergoeding op die grond afgewezen. De immateriële schade is volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
4.2.
De Raad bespreekt de schadeposten hieronder puntsgewijs.
Reiskostenvergoeding
Reeds omdat de reiskostenvergoeding een vergoeding van gemaakte kosten woon-werkverkeer is en vast staat dat appellant na beëindiging van de opleiding geen woon-werkverkeer meer had is geen sprake van geleden schade en bestaat geen grond voor vergoeding.
Kosten aanschaf auto
Appellant heeft een auto gekocht vanwege zijn aanstelling en die auto na zijn ontslag, naar hij stelt, moeten verkopen. Hij merkt het verschil tussen aankoopprijs en verkoopprijs aan als te vergoeden schade. Dat verschil is echter niet het gevolg van het ontslag, maar van de waardedaling van de auto als gevolg van het gebruik dat appellant ervan heeft gemaakt. Het vereiste causaal verband ontbreekt.
Studiefinanciering
Appellant wil de in zijn ogen misgelopen studiefinanciering vergoed krijgen nu hij zijn opleiding bij de politie niet heeft afgerond. Appellant miskent dat hij er in beroep voor heeft gekozen om niet terug te keren bij de politie en zijn opleiding aldaar niet voort te zetten. Deze keuze komt voor zijn rekening en risico.
Immateriële schade
Voor vergoeding van immateriële schade is geen grond. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 30 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1216) kan geestelijk letsel onder omstandigheden worden aangemerkt als een aantasting van de persoon die recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Daarvan zal niet snel sprake zijn. Bedacht moet worden dat in gevallen als het onderhavige, waarbij sprake is van een onrechtmatig besluit, in de regel wel sprake zal zijn van meer of minder psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen. Aannemelijk is dat dit ook bij appellant het geval is. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van geestelijk letsel.
Fiscale schade
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij fiscale schade heeft geleden, zodat reeds hierom geen grond voor schadevergoeding bestaat. In een geval als dit kan om middeling worden verzocht. Appellant heeft hiervan geen stukken overgelegd.
Advieskosten advocaat
De regeling van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent een exclusief, forfaitair en limitatief karakter. Dat brengt volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 29 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY1709) mee dat geen plaats is voor een aanvullende vergoeding van proceskosten langs de weg van een schadeverzoek. Bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven af te wijken van het forfaitaire stelsel zijn door appellant niet gesteld.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en E.J.M. Heijs en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.V. van Donk

HD