ECLI:NL:CRVB:2016:2884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
14-2709 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens rechtsgeldige intrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering, alsook tegen een opgelegde boete. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard.

Namens appellant heeft mr. M. Colgecen, advocaat, het hoger beroep ingesteld. Echter, op 29 juni 2015 heeft mr. Colgecen het hoger beroep ingetrokken. Later, op 2 maart 2016, heeft zij de Raad geïnformeerd dat er verwarring was ontstaan en dat zij ervan uitging dat de zaak tegen het Uwv nog liep in verband met de terugvordering. De Raad heeft het onderzoek ter zitting op 15 juni 2016 gehouden, waarbij zowel appellant als het Uwv vertegenwoordigd waren.

De Raad heeft overwogen dat de intrekking van het hoger beroep rechtsgeldig was en dat deze niet ongedaan kon worden gemaakt. De gemachtigde van appellant had het hoger beroep ingetrokken zonder dat er sprake was van een wilsgebrek, zoals dwang of dwaling. De Raad concludeert dat de intrekking van het hoger beroep niet kan worden teruggedraaid en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2709 WW
Datum uitspraak: 27 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2014, 13/9938 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Colgecen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Colgecen heeft bij brief van 29 juni 2015 de Raad bericht het hoger beroep in te trekken.
Mr. Colgecen heeft bij brief van 2 maart 2016 de Raad meegedeeld dat er verwarring is ontstaan en dat zij ervan uitgaat dat de zaak tegen het Uwv nog loopt in verband met de terugvordering.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Colgecen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 12 augustus 2013 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van appellant ingetrokken over de periode van 4 februari 2013 tot en met 24 februari 2013 en de volgens het Uwv onverschuldigd betaalde uitkering tot een bedrag van € 743,16 van appellant teruggevorderd. Bij een tweede besluit van 12 augustus 2013 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 190,- wegens schending van de inlichtingenverplichting.
1.2.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 6 november 2013 (bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen beide besluiten van 12 augustus 2013 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen beide bestreden besluiten ongegrond verklaard.
1.4.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en gronden aangevoerd tegen de intrekking van de WW-uitkering, de terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkering en de boete.
1.5.1.
Bij brief van 27 februari 2015 heeft de Raad het Uwv meegedeeld kennis te hebben genomen van zijn “Nieuwe boetebeleid naar aanleiding van de uitspraak Centrale Raad van Beroep 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754)”, en bij het Uwv geïnformeerd tot welk nader besluit dit nieuwe beleid leidt in dit geval.
1.5.2.
Bij brief van 17 maart 2015 heeft het Uwv een afschrift van zijn boetebeleid aan de gemachtigde van appellant toegezonden, meegedeeld dat, gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de overige omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de financiële positie van belanghebbende, en gelet op het juridisch kader zoals geschetst in de uitspraak van de Raad van 24 november 2014, in dit geval aanleiding bestaat om af te zien van het opleggen van een boete. Het Uwv heeft daarbij te kennen gegeven het primaire besluit en de beslissing op het bezwaar in te trekken.
1.5.3.
Bij brief van 23 maart 2015 heeft de Raad de brief van het Uwv van 17 maart 2015 toegezonden aan mr. Colgecen, en haar verzocht de Raad te laten weten wat haar reactie is op deze brief.
1.5.4.
Bij brief van 29 juni 2015 heeft mr. Colgecen het hoger beroep ingetrokken. Vervolgens heeft de griffier van de Raad op 30 juni 2015 aan partijen bevestigd dat het hoger beroep is ingetrokken.
1.6.
Bij brief van 2 maart 2016 heeft mr. Colgecen de Raad meegedeeld dat zij veronderstelde dat het Uwv de boete en de terugvordering zouden terugbetalen en ervan uit te gaan dat de zaak tegen het Uwv nog loopt in verband met de terugvordering c.q. de opgelegde maatregel.
1.7.
Bij brief van 17 maart 2016 heeft de Raad mr. Colgecen meegedeeld dat haar brief van
2 maart 2016 wordt opgevat als een verzoek om de intrekking van het hoger beroep bij haar brief van 29 juni 2015 ongedaan te maken.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
De gemachtigde van appellant heeft in haar brief van 29 juni 2015 het hoger beroep, dat zowel zag op de intrekking en terugvordering als op de opgelegde boete, ingetrokken.
2.2.
Intrekking van een hoger beroep na afloop van een hoger beroepstermijn kan niet ongedaan gemaakt worden, tenzij van een wilsgebrek sprake is, zoals dwang, dwaling of bedrog (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:517).
2.3.
De beslissing om het hoger beroep zonder voorbehoud of beperking in te trekken vloeit, niet voort uit enige onjuiste mededeling van het Uwv. Zoals de gemachtigde van appellant ter zitting heeft toegelicht is het hoger beroep in zijn geheel ingetrokken op basis van de veronderstelling dat het Uwv ook de (intrekking en de) terugvordering van de WW-uitkering niet langer handhaafde. De juistheid ervan heeft zij niet voor de intrekking van het hoger beroep bij het Uwv geverifieerd. De aan haar toegezonden processtukken boden geen aanknopingspunt om van die veronderstelling uit te gaan, nu de inhoud van de brief van
17 maart 2015 alleen liet zien dat het Uwv zijn standpunt over de boete had gewijzigd. De gevolgen van de onjuiste beoordeling van de door appellant ingeschakelde professionele gemachtigde komen voor rekening van appellant. Het beroep op dwaling wordt daarom niet aanvaard. Ook anderszins is van wilsgebreken bij appellant niet gebleken.
2.4.
Uit 2.1 tot en met 2.3 volgt dat het hoger beroep rechtsgeldig is ingetrokken en dat die intrekking niet, zoals appellant beoogt, ongedaan kan worden gemaakt. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) N. Veenstra

UM