ECLI:NL:CRVB:2016:2874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
15/7495 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Ziektewet na arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) omdat hij recht had op doorbetaling van zijn loon. Appellant was werkzaam bij een bouwbedrijf en had zich ziek gemeld na een ongeval. Het Uwv had vastgesteld dat appellant geen recht had op ziekengeld omdat hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen appellant en zijn werkgever nietig was, omdat deze in strijd was met de cao voor de Bouwnijverheid, die geen nuluren- of oproepcontracten zonder urengarantie toestaat. Appellant stelde in hoger beroep dat er wel degelijk sprake was van een oproepovereenkomst en dat het Uwv onterecht ziekengeld had geweigerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant recht had op doorbetaling van zijn loon, waardoor er geen recht op ziekengeld bestond. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/7495 ZW
Datum uitspraak: 27 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 september 2015, 15/4236 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 14/3989 ZW plaatsgevonden op 1 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yeniasci. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam bij [BV] (werkgeefster), toen hij zich vanwege een ongeval waarbij hij zijn rechterbeen heeft gebroken, met ingang van 7 juni 2014 ziek heeft gemeld bij het Uwv. Bij besluit van 16 oktober 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 7 juni 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), aangezien hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met zijn werkgeefster. Het bezwaar van appellant heeft het Uwv bij besluit van 1 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft vastgesteld dat appellant en diens werkgeefster zijn overeengekomen dat appellant bij werkgeefster in dienst treedt per oproep voor onbepaalde tijd met ingang van 7 juni 2014, waarbij de cao voor de Bouwnijverheid van toepassing is verklaard. Nu deze cao de werkgeefster niet toestaat nuluren- of oproepcontracten zonder enige urengarantie overeen te komen, en het contract geen urengarantie vermeldt, is de bepaling dat appellant per oproep in dienst treedt nietig, en is een overeenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan. Het Uwv heeft daarom terecht ziekengeld geweigerd op de grond dat appellant recht op loondoorbetaling heeft tijdens ziekte.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat sprake is van een oproepovereenkomst en niet van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Voorts heeft hij aangevoerd dat in strijd is gehandeld met het motiverings- en het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van een behoorlijke belangenafweging. Appellant heeft voorts medische informatie ingezonden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW wordt geen ziekengeld uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij de arbeid hoort te verrichten, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 7:629, eerste lid, van het BW – voor zover hier van belang – behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar de eerste 52 weken ten minste op het voor hem geldende wettelijk minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte daartoe verhinderd was.
4.2.
Uit het door appellant en diens werkgeefster ondertekende arbeidscontract blijkt dat appellant bij werkgeefster in dienst treedt per oproep ingaande 7 juni 2014 voor onbepaalde tijd, waarbij is bepaald dat de cao voor de Bouwnijverheid van toepassing is verklaard. In artikel 17 van de cao Bouwnijverheid 2014 is bepaald dat het de werkgever niet is toegestaan nulurencontracten of oproepcontracten zonder enige urengarantie voor een bepaalde periode overeen te komen.
4.3.
Appellant heeft ter zitting verklaard dat werkgeefster met hem was overeengekomen dat hij “een klus zou doen” waarvan vaststond dat er op 7 juni en 9 juni 2014 moest worden gewerkt. Bij het tekenen van het arbeidscontract op 7 juni 2014 stond nog niet vast of werkgeefster voor appellant vanaf 10 juni 2014 weer een andere klus zou hebben, en zo ja, met ingang van welke datum en voor hoe lang. Werkgeefster heeft appellant loon betaald over 7 juni 2014.
4.4.
In het midden kan worden gelaten of wat appellant en werkgeefster schriftelijk zijn overeengekomen over de indiensttreding “per oproep” zonder dat daarbij enige urengarantie voor een bepaalde periode is gegeven wegens strijd met artikel 17 van de cao voor de Bouwnijverheid nietig is. Vast staat immers dat appellant over 7 juni 2014 loon heeft ontvangen van werkgeefster en jegens werkgeefster in ieder geval aanspraak op loon had over 9 juni 2014 op grond van artikel 7:629, eerste lid, van het BW. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft beslist dat appellant met ingang van 7 juni 2014 geen recht heeft op ziekengeld op de grond dat appellant op die datum recht had op doorbetaling van zijn loon.
4.5.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M. Greebe en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. Veenstra

UM