Uitspraak
OVERWEGINGEN
28 februari 2011 heeft het Uwv bepaald dat de WIA-aanvraag niet in behandeling wordt genomen, dat appellante niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen en dat zij het loon van werknemer gedurende 52 weken moet doorbetalen tot 18 maart 2012. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, na rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 22 juli 2011 (bestreden besluit).
19 maart 2012 recht heeft op een IVA-uitkering, aangezien de arbeidsongeschiktheid van appellant duurzaam en volledig wordt geacht.
18 maart 2011 maximale re-integratie-inspanningen zijn gepleegd voor zover de medische situatie van werknemer dit toeliet. Appellante heeft voorts aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft geweigerd een deskundigenoordeel te geven, terwijl een dergelijk oordeel veel onduidelijkheid had kunnen wegnemen.
31 juli 2015 heeft het Uwv voorts als zijn standpunt verwoord dat als een deskundigenoordeel zou zijn gegeven, dit zou inhouden dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende en te laat zouden zijn geweest en dat gezien het tijdsverloop een mogelijkheid tot herstel zou hebben ontbroken.
re-integratie-inspanningen beoordeelt, maar is het ook voor de werkgever en de werknemer een richtsnoer voor de aanpak van de re-integratie. Bij de beoordeling staat het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op het re-integratieproces in de eerste twee ziektejaren en datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is.
re-integratie-inspanningen, dat de werkgever dit moet herstellen en op welke wijze herstel kan plaatsvinden. Gelet op het belastende karakter van een loonsanctiebesluit zal het Uwv aannemelijk moeten maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij deugdelijk en concreet moeten motiveren waaruit de tekortkoming bestaat (zie ECLI:NL:CRVB:2009:BK3717).
12 juli 2010 aan de bedrijfsarts geconcludeerd dat werknemer cognitief redelijk tot goed functioneert, mits voldaan wordt aan structuur, afwisseling van rust en activiteit en geen sprake is van tijdsdruk. Zij heeft daarbij als haar visie gegeven dat ook dan rekening gehouden zal moeten worden met een beperktere mentale belastbaarheid dan voorheen. Deze medische informatie is voor de bedrijfsarts reden geweest om werknemer beperkt te laten hervatten. Dat daarbij ook in 2010 is ingezet op studie, komt in het licht van de opgeheven functie van werknemer niet onbegrijpelijk voor. Daarbij is overigens gebleken dat de studie stagneerde toen werknemer na de zomer van 2010 voor een beperkt aantal uren is gaan participeren in een werkgroep in het bedrijf van appellante.
28 februari 2011, die op basis van haar onderzoeksresultaten, pogingen tot hervatting door werknemer inclusief de ervaringen in het negen maanden durende arbeidsrevalidatietraject, heeft geconcludeerd dat er weinig rek zit in het vermogen van werknemer tot loonvormende arbeid, op dat moment vijf uur per week. Dat deze GZ-psycholoog/neuropsycholoog enige progressie niet uitgesloten heeft geacht als er meer duidelijkheid is over de arbeidssituatie van werknemer, is evenmin een voldoende onderbouwing voor het standpunt van de artsen van het Uwv dat werknemer in staat wordt geacht 30 uur per week te werken. Een en ander vindt nogmaals bevestiging in de brief van 10 augustus 2011 van revalidatiearts A.G. Oudenaarden, die tot de conclusie is gekomen dat sprake is van een duidelijk verminderde mentale duurbelastbaarheid bij werknemer. Hierdoor lukt het niet, aldus Oudenaarden, zijn werkzaamheden verder uit te breiden en functioneert opbouw in arbeidsuren klachtenprovocerend.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 22 juli 2011;
- herroept het besluit van 28 februari 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 juli 2011;
- bepaalt dat aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 780,- wordt vergoed.
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2016.