ECLI:NL:CRVB:2016:2851
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- G.M.G. Hink
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstands- en WIJ-inkomensvoorziening wegens verzwegen gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstands- en WIJ-inkomensvoorzieningen van appellante, die sinds 1 juli 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving in de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2011 een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante samenwoonde met de vader van haar kinderen, heeft de Sociale Recherche van de gemeente Maastricht een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden, wat appellante niet had gemeld aan het college. Het college heeft daarop de bijstand en WIJ-inkomensvoorziening met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college op goede gronden heeft aangenomen dat appellanten in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden. Dit leidde tot de conclusie dat appellante ten onrechte als zelfstandig subject van bijstand was beschouwd. De Raad oordeelde echter dat de intrekking van de WIJ-inkomensvoorziening niet op dezelfde gronden kon worden gehandhaafd, omdat de gezamenlijke huishouding op zichzelf geen grond oplevert voor intrekking van de WIJ-inkomensvoorziening. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de intrekking van de WIJ-inkomensvoorziening en de terugvordering daarvan, en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten.