Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een penitentiair inrichtingswerker, was eerder disciplinair gestraft met een berisping en onvoorwaardelijk ontslag vanwege plichtsverzuim. De minister van Veiligheid en Justitie had hem ontslagen na herhaaldelijke strafrechtelijke veroordelingen, waaronder geweldsdelicten. De Raad oordeelde dat de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en benadrukte de ernst van de strafbare feiten en het voortdurende gedrag van de appellant, die zelfs na het bestreden ontslag opnieuw een misdrijf had gepleegd. De Raad concludeerde dat de minister bevoegd was om de disciplinaire maatregel op te leggen en dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de meldplicht voor strafrechtelijke trajecten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.