ECLI:NL:CRVB:2016:2827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
14/1134 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant inzake bijzondere bijstand en griffierecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellanten, die bijzondere bijstand ontvingen voor een aanvullende ziektekostenverzekering, geen recht hadden op vergoeding van kosten in verband met hun bezwaar. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De appellanten ontvingen bijzondere bijstand tot 2012 in één keer, maar het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas besloot in 2012 om deze bijstand maandelijks uit te betalen. Appellanten maakten bezwaar tegen deze wijziging, maar het college verklaarde dit bezwaar gegrond, met uitzondering van de vergoeding van wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van samenhangende besluiten, waardoor appellanten voor elk beroep afzonderlijk griffierecht moesten betalen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de appellanten geen recht hebben op vergoeding van andere kosten dan de reiskosten, omdat het college het besluit niet heeft herroepen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1134 WWB
Datum uitspraak: 26 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
23 januari 2014, 13/3526 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (college)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 14/278 WWB, 14/279 WWB, 14/1133 WWB, 14/2262 WWB en 14/2263 WWB, plaatsgevonden op 14 juni 2016. Appellanten zijn verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen. In de genoemde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen bijzondere bijstand voor een deel van de kosten van een aanvullende ziektekostenverzekering. Deze bijstand werd tot 2012 in één keer uitbetaald aan het begin van een kalenderjaar. Bij besluit van 9 maart 2012 heeft het college bijzondere bijstand toegekend over het jaar 2012 en daarbij bepaald dat de bijzondere bijstand maandelijks zal worden uitbetaald. Appellanten hebben daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 augustus 2012 heeft het college dit bezwaar gegrond verklaard, in die zin dat de bijzondere bijstand voor de rest van het jaar 2012 bij de eerstvolgende betaling alsnog in één keer zal worden uitbetaald. Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld. Bij uitspraak van 27 februari 2014, 13/3495, heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard.
1.2.
Bij besluit van 4 december 2012 heeft het college appellanten in verband met de vertraagde betaling van de in 1.1 bedoelde bijzondere bijstand over 2012 bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 4,85 aan wettelijke rente. Bij besluit van 6 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellanten tegen het besluit van
4 december 2012 gegrond verklaard, bepaald dat geen sprake is van toekenning van bijzondere bijstand maar van een zelfstandig schadebesluit en een vergoeding toegekend voor de reiskosten van appellanten in bezwaar tot een bedrag van € 5,55.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat in het geval van dit beroep en het in de laatste zin van 1.1 vermelde beroep geen sprake is van één beroep met samenhangende besluiten en dat derhalve - anders dan appellanten betogen - niet maar één keer griffierecht is verschuldigd.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:41, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, indien het beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel van twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit betreft, eenmaal griffierecht verschuldigd.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellanten met betrekking tot de beroepen in de onderhavige procedure en de onder 1.1 vermelde procedure afzonderlijk griffierecht zijn verschuldigd. Dit is alleen al het geval omdat appellanten afzonderlijke beroepschriften hebben ingediend in deze procedures (zie ook de uitspraak van 30 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1430). De daartegen gerichte grond slaagt derhalve niet.
4.3.
Appellanten voeren voorts aan dat het college ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor vergoeding van andere in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten dan reiskosten. Ook deze grond slaagt niet. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het besluit waartegen bezwaar is ingesteld wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:777) volgt dat van herroepen slechts sprake is indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. Bij het bestreden besluit is de aanspraak van appellanten op wettelijke rente gehandhaafd. Het college heeft het besluit van 4 december 2012 gelet hierop niet herroepen. Appellanten komen dan ook niet in aanmerking voor vergoeding van de door hen in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten. Zij zijn gelet hierop met de vergoeding van hun reiskosten naar de hoorzitting niet tekort gedaan. De stelling van appellanten dat het college een spelletje met hen speelt en dat zij een lange weg hebben moeten bewandelen voordat de in 1.1 vermelde bijzondere bijstand in één keer is uitbetaald, kan er niet toe leiden dat het college alsnog gehouden is om in afwijking van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb tot vergoeding over te gaan.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD