ECLI:NL:CRVB:2016:2768
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep studiefinanciering en studentenreisrecht na beëindiging inschrijving bij onderwijsinstelling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 7 juli 2015 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had vanaf 1 augustus 2011 niet meer ingeschreven gestaan voor een opleiding, waardoor hij geen recht had op studiefinanciering en studentenreisrecht. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had appellant op de hoogte gesteld van zijn OV-schuld van € 1.020,- over de periode van augustus 2011 tot maart 2012, omdat hij ten onrechte gebruik had gemaakt van een studentenreisproduct. Appellant stelde in hoger beroep dat hij niet wist dat hij het reisrecht moest stopzetten en dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder detentie, niet in staat was om zijn verplichtingen na te komen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de minister appellant voldoende had geïnformeerd over de regels en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wet rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.