ECLI:NL:CRVB:2016:2767
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete opgelegd aan een werkgever wegens te late ziekteaangifte van een werknemer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een geschil tussen appellante, een B.V., en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de oplegging van een boete wegens te late ziekteaangifte van een werknemer. Appellante had op 21 maart 2014 aangifte gedaan van de ziekte van werkneemster, terwijl de laatste werkdag van de arbeidsovereenkomst op 28 februari 2014 was. Het Uwv legde appellante een boete op van € 230,- omdat de ziekteaangifte meer dan zeven dagen te laat was gedaan. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat er geen arbeidsovereenkomst meer bestond, omdat werkneemster sinds haar relatie met de directeur van het bungalowpark geen werkzaamheden meer zou hebben verricht. Het Uwv betwistte dit en stelde dat er wel degelijk een dienstbetrekking was, die pas was beëindigd na de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De Raad oordeelde dat appellante de ziekteaangifte te laat had gedaan en dat het Uwv bevoegd was om de boete op te leggen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers onder de Ziektewet en de gevolgen van het niet tijdig melden van ziekte van werknemers. De Raad concludeerde dat de boete van € 230,- passend en geboden was, en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.