ECLI:NL:CRVB:2016:2741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
15/4787 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdverklaring in hoger beroep inzake beslagbeoordeling

Op 19 juli 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 15/4787 WWB-V. Deze uitspraak betreft een verzet dat door de appellant is ingediend tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 12 april 2016, waarin de Raad zich onbevoegd had verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep van de appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 juli 2015. De appellant betoogde dat de rechtbank het gelegde beslag onjuist had beoordeeld en dat er geen rekening was gehouden met een uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden. Tijdens de zitting op 12 juli 2016 zijn partijen niet verschenen.

De Raad overwoog dat er geen feiten of omstandigheden waren die een doorbreking van het wettelijk appèlverbod rechtvaardigden. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter geen hoger beroep worden ingesteld, tenzij er sprake is van evidente schending van eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De Raad concludeerde dat de gronden van het verzet van de appellant niet voldoende waren om het appèlverbod te doorbreken. De door de appellant aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad had geen betrekking op de kwestie in deze zaak.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 juli 2016
15/4787 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 juli 2015, 15/2101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 12 april 2016 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om van het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak kennis te nemen.
Appellant heeft verzet gedaan. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank het gelegde beslag onjuist heeft beoordeeld en ten onrechte geen acht heeft geslagen op de door hem vermelde uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 12 juli 2016. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 12 april 2016 berust hierop, dat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb ingevolge
artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. Daarbij heeft de Raad overwogen dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die een doorbreking van het wettelijk appèlverbod rechtvaardigen.
Voor kennisneming van een appèl in weerwil van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb kan grond bestaan, indien sprake is van evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is. De Raad ziet evenwel in wat appellant naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat doorbreking van het appèlverbod gerechtvaardigd is.
De gronden van het verzet betreffen niet de evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen. In het bijzonder heeft de door appellant vermelde uitspraak van de Hoge Raad van 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3068, die ziet op beslag op nabetalingen, daarop geen betrekking.
Ook overigens ziet de Raad geen grond om in dit geval het appèlverbod te doorbreken.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2016.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) S.W. Munneke

HD