Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 19 juli 2016, nr. 15/4787 WWB-V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld door de belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak waartegen cassatie is ingesteld, dateert van 19 juli 2016 en betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 april 2016. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat, ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Hoge Raad enkel kennis kan nemen van een beroep in cassatie tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke bepaling die het mogelijk maakt om cassatie in te stellen tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Hierdoor concludeert de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is. De beslissing van de Hoge Raad is op 23 september 2016 openbaar uitgesproken, waarbij de raadsheer C. Schaap als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, en de waarnemend griffier F. Treuren aanwezig was.